Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٦ / صفحة ٥٢١

Adh-Dhariyat 7-30, Koran - Djuz' 26 - Pagina 521

Djuz'-26, Pagina-521 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-26, Pagina-521 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-26, Pagina-521 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَالسَّمَاء ذَاتِ الْحُبُكِ ﴿٧﴾
51/Adh-Dhariyat-7: Waalssama-i thati alhubuki
Bij de hemel met zijn banen (van sterren en planeten). (7)
إِنَّكُمْ لَفِي قَوْلٍ مُّخْتَلِفٍ ﴿٨﴾
51/Adh-Dhariyat-8: Innakum lafee qawlin mukhtalifin
Voorwaar, jullie standpunt (tegenover de Profeet en de Koran) wisselt. (8)
يُؤْفَكُ عَنْهُ مَنْ أُفِكَ ﴿٩﴾
51/Adh-Dhariyat-9: Yu/faku AAanhu man ofika
Degene die ervan afgewend wordt, die wordt belogen. (9)
قُتِلَ الْخَرَّاصُونَ ﴿١٠﴾
51/Adh-Dhariyat-10: Qutila alkharrasoona
Verdoemd zijn de leugenaars! (10)
الَّذِينَ هُمْ فِي غَمْرَةٍ سَاهُونَ ﴿١١﴾
51/Adh-Dhariyat-11: Allatheena hum fee ghamratin sahoona
Degenen die in achteloosheid verkeren. (11)
يَسْأَلُونَ أَيَّانَ يَوْمُ الدِّينِ ﴿١٢﴾
51/Adh-Dhariyat-12: Yas-aloona ayyana yawmu alddeeni
Zij vragen: "Wanneer is de Dag van de Opstanding?" (12)
يَوْمَ هُمْ عَلَى النَّارِ يُفْتَنُونَ ﴿١٣﴾
51/Adh-Dhariyat-13: Yawma hum AAala alnnari yuftanoona
Op die Dag zullen zij in de Hel verbrand worden. (13)
ذُوقُوا فِتْنَتَكُمْ هَذَا الَّذِي كُنتُم بِهِ تَسْتَعْجِلُونَ ﴿١٤﴾
51/Adh-Dhariyat-14: Thooqoo fitnatakum hatha allathee kuntum bihi tastaAAjiloona
(De bewaker van de Hel zegt:) "Proeft jullie bestraffing. Dit is waar jullie de bespoediging van vroegen." (14)
إِنَّ الْمُتَّقِينَ فِي جَنَّاتٍ وَعُيُونٍ ﴿١٥﴾
51/Adh-Dhariyat-15: Inna almuttaqeena fee jannatin waAAuyoonin
Voorwaar, de Moettaqôen verblijven in Tuinen en bij bronnen (in het Paradijs). (15)
آخِذِينَ مَا آتَاهُمْ رَبُّهُمْ إِنَّهُمْ كَانُوا قَبْلَ ذَلِكَ مُحْسِنِينَ ﴿١٦﴾
51/Adh-Dhariyat-16: Akhitheena ma atahum rabbuhum innahum kanoo qabla thalika muhsineena
Zij nemen wat hun Heer hun geeft. Voorwaar, zij behoorden voorheen tot de weldoeners. (16)
كَانُوا قَلِيلًا مِّنَ اللَّيْلِ مَا يَهْجَعُونَ ﴿١٧﴾
51/Adh-Dhariyat-17: Kanoo qaleelan mina allayli ma yahjaAAoona
Zij plachten gedurende de nacht weinig te slapen. (17)
وَبِالْأَسْحَارِ هُمْ يَسْتَغْفِرُونَ ﴿١٨﴾
51/Adh-Dhariyat-18: Wabial-ashari hum yastaghfiroona
En in de laatste uren van de nacht smeekten zij om vergeving. (18)
وَفِي أَمْوَالِهِمْ حَقٌّ لِّلسَّائِلِ وَالْمَحْرُومِ ﴿١٩﴾
51/Adh-Dhariyat-19: Wafee amwalihim haqqun lilssa-ili waalmahroomi
En van hun bezittingen was een rechtmatig deel voor de bedelaar en voor degene die zich weerhield van bedelen. (19)
وَفِي الْأَرْضِ آيَاتٌ لِّلْمُوقِنِينَ ﴿٢٠﴾
51/Adh-Dhariyat-20: Wafee al-ardi ayatun lilmooqineena
En op de aarde zijn Tekens voor de overtuigden. (20)
وَفِي أَنفُسِكُمْ أَفَلَا تُبْصِرُونَ ﴿٢١﴾
51/Adh-Dhariyat-21: Wafee anfusikum afala tubsiroona
En ook in jullie zelf, zien jullie dan niet? (21)
وَفِي السَّمَاء رِزْقُكُمْ وَمَا تُوعَدُونَ ﴿٢٢﴾
51/Adh-Dhariyat-22: Wafee alssama-i rizqukum wama tooAAadoona
En in de hemel is jullie voorziening, en wat jullie is beloofd. (22)
فَوَرَبِّ السَّمَاء وَالْأَرْضِ إِنَّهُ لَحَقٌّ مِّثْلَ مَا أَنَّكُمْ تَنطِقُونَ ﴿٢٣﴾
51/Adh-Dhariyat-23: Fawarabbi alssama-i waal-ardi innahu lahaqqun mithla ma annakum tantiqoona
Bij de Heer van de hemel en de aarde: voorwaar, het is zeker waar, zo waar als (het feit) dat jullie spreken. (23)
هَلْ أَتَاكَ حَدِيثُ ضَيْفِ إِبْرَاهِيمَ الْمُكْرَمِينَ ﴿٢٤﴾
51/Adh-Dhariyat-24: Hal ataka hadeethu dayfi ibraheema almukrameena
Heeft de geschiedenis van de geëerde gasten van Ibrahîm jou bereikt? (24)
إِذْ دَخَلُوا عَلَيْهِ فَقَالُوا سَلَامًا قَالَ سَلَامٌ قَوْمٌ مُّنكَرُونَ ﴿٢٥﴾
51/Adh-Dhariyat-25: Ith dakhaloo AAalayhi faqaloo salaman qala salamun qawmun munkaroona
Toen zij bij hem kwamen, zeiden zij: "Vrede!" Hij zei: "Vrede!", (en hij dacht bij zichzelf:) "Onbekend volk." (25)
فَرَاغَ إِلَى أَهْلِهِ فَجَاء بِعِجْلٍ سَمِينٍ ﴿٢٦﴾
51/Adh-Dhariyat-26: Faragha ila ahlihi fajaa biAAijlin sameenin
Hij ging toen vlug naar zijn familie en bracht een geroosterd kalf. (26)
فَقَرَّبَهُ إِلَيْهِمْ قَالَ أَلَا تَأْكُلُونَ ﴿٢٧﴾
51/Adh-Dhariyat-27: Faqarrabahu ilayhim qala ala ta/kuloona
Hij plaatste het daarop vóór hen, en zei: "Eten jullie het niet?" (27)
فَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةً قَالُوا لَا تَخَفْ وَبَشَّرُوهُ بِغُلَامٍ عَلِيمٍ ﴿٢٨﴾
51/Adh-Dhariyat-28: Faawjasa minhum kheefatan qaloo la takhaf wabashsharoohu bighulamin AAaleemin
(Maar zij wilden niet eten.) Toen voelde hij angst voor hen. Zij zeiden: "Wees niet bang." En zij verkondigden hem de verheugende tijding over (de geboorte van) een verstandige jongeling (Ishâq). (28)
فَأَقْبَلَتِ امْرَأَتُهُ فِي صَرَّةٍ فَصَكَّتْ وَجْهَهَا وَقَالَتْ عَجُوزٌ عَقِيمٌ ﴿٢٩﴾
51/Adh-Dhariyat-29: Faaqbalati imraatuhu fee sarratin fasakkat wajhaha waqalat AAajoozun AAaqeemun
Zijn vrouw kwam schreeuwend naar voren, en zij sloeg zich in haar gezicht, en zei: "Ik ben een oude, onvruchtbare vrouw!" (29)
قَالُوا كَذَلِكَ قَالَ رَبُّكِ إِنَّهُ هُوَ الْحَكِيمُ الْعَلِيمُ ﴿٣٠﴾
51/Adh-Dhariyat-30: Qaloo kathaliki qala rabbuki innahu huwa alhakeemu alAAaleemu
Zij zeiden: "Zo heeft jouw Heer gesproken: voorwaar, Hij is de Alwijze, de Alwetende." (30)