Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٧ / صفحة ٥٢٢

Adh-Dhariyat 31-51, Koran - Djuz' 27 - Pagina 522

Djuz'-27, Pagina-522 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-27, Pagina-522 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-27, Pagina-522 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
قَالَ فَمَا خَطْبُكُمْ أَيُّهَا الْمُرْسَلُونَ ﴿٣١﴾
51/Adh-Dhariyat-31: Qala fama khatbukum ayyuha almursaloona
Hij (Ibrâhîm) vroeg: "Wat is jullie boodschap, O gezanten?" (31)
قَالُوا إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَى قَوْمٍ مُّجْرِمِينَ ﴿٣٢﴾
51/Adh-Dhariyat-32: Qaloo inna orsilna ila qawmin mujrimeena
Zij zeiden: "Voorwaar, wij zijn gezonden naar een volk van misdadigers. (32)
لِنُرْسِلَ عَلَيْهِمْ حِجَارَةً مِّن طِينٍ ﴿٣٣﴾
51/Adh-Dhariyat-33: Linursila AAalayhim hijaratan min teenin
Opdat wij stenen van klei op hen neerzenden. (33)
مُسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ لِلْمُسْرِفِينَ ﴿٣٤﴾
51/Adh-Dhariyat-34: Musawwamatan AAinda rabbika lilmusrifeena
Die zijn gekenmerkt bij jouw Heer, voor de overtreders." (34)
فَأَخْرَجْنَا مَن كَانَ فِيهَا مِنَ الْمُؤْمِنِينَ ﴿٣٥﴾
51/Adh-Dhariyat-35: Faakhrajna man kana feeha mina almu/mineena
Toen deden Wij degenen die daar tot de gelovigen behoorden vertrekken. (35)
فَمَا وَجَدْنَا فِيهَا غَيْرَ بَيْتٍ مِّنَ الْمُسْلِمِينَ ﴿٣٦﴾
51/Adh-Dhariyat-36: Fama wajadna feeha ghayra baytin mina almuslimeena
Maar Wij troffen daar slechts één huis van degenen die zich (aan Allah) overgegeven hadden aan. (het huis van Lôeth) (36)
وَتَرَكْنَا فِيهَا آيَةً لِّلَّذِينَ يَخَافُونَ الْعَذَابَ الْأَلِيمَ ﴿٣٧﴾
51/Adh-Dhariyat-37: Watarakna feeha ayatan lillatheena yakhafoona alAAathaba al-aleema
En Wij lieten daar een Teken achter voor degenen die de pijnlijke bestraffing vreesden. (37)
وَفِي مُوسَى إِذْ أَرْسَلْنَاهُ إِلَى فِرْعَوْنَ بِسُلْطَانٍ مُّبِينٍ ﴿٣٨﴾
51/Adh-Dhariyat-38: Wafee moosa ith arsalnahu ila firAAawna bisultanin mubeenin
En ook in (de geschiedenis van) Môesa toen Wij hem naar Fir'aun zonden met een duidelijk bewijs. (38)
فَتَوَلَّى بِرُكْنِهِ وَقَالَ سَاحِرٌ أَوْ مَجْنُونٌ ﴿٣٩﴾
51/Adh-Dhariyat-39: Fatawalla biruknihi waqala sahirun aw majnoonun
Hij (Fir'aun) wendde zich af met zijn gevolg, en hij zei: "(Hij is) een tovenaar, of een bezetene!" (39)
فَأَخَذْنَاهُ وَجُنُودَهُ فَنَبَذْنَاهُمْ فِي الْيَمِّ وَهُوَ مُلِيمٌ ﴿٤٠﴾
51/Adh-Dhariyat-40: Faakhathnahu wajunoodahu fanabathnahum fee alyammi wahuwa muleemun
Daarop grepen Wij hem en zijn legers en wierpen hen in de zee. En hem (Fir'aun) trof de blaam. (40)
وَفِي عَادٍ إِذْ أَرْسَلْنَا عَلَيْهِمُ الرِّيحَ الْعَقِيمَ ﴿٤١﴾
51/Adh-Dhariyat-41: Wafee AAadin ith arsalna AAalayhimu alrreeha alAAaqeema
En in de 'Âd, toen Wij over hen een verwoestende wind zonden. (41)
مَا تَذَرُ مِن شَيْءٍ أَتَتْ عَلَيْهِ إِلَّا جَعَلَتْهُ كَالرَّمِيمِ ﴿٤٢﴾
51/Adh-Dhariyat-42: Ma tatharu min shay-in atat AAalayhi illa jaAAalat-hu kaalrrameemi
Die niets heel liet van wat hij tegenkwam, maar (alles) tot ruïnes maakte. (42)
وَفِي ثَمُودَ إِذْ قِيلَ لَهُمْ تَمَتَّعُوا حَتَّى حِينٍ ﴿٤٣﴾
51/Adh-Dhariyat-43: Wafee thamooda ith qeela lahum tamattaAAoo hatta heenin
En in de Tsamôed, toen tot hen gezegd werd: "Geniet maar, tot een bepaalde tijd." (43)
فَعَتَوْا عَنْ أَمْرِ رَبِّهِمْ فَأَخَذَتْهُمُ الصَّاعِقَةُ وَهُمْ يَنظُرُونَ ﴿٤٤﴾
51/Adh-Dhariyat-44: FaAAataw AAan amri rabbihim faakhathat-humu alssaAAiqatu wahum yanthuroona
Toen waren zij hoogmoedig tegenover het gebod van hun Heer, waarop de bliksemslag hen greep, terwijl zij toezagen. (44)
فَمَا اسْتَطَاعُوا مِن قِيَامٍ وَمَا كَانُوا مُنتَصِرِينَ ﴿٤٥﴾
51/Adh-Dhariyat-45: Fama istataAAoo min qiyamin wama kanoo muntasireena
Toen konden zij niet meer opstaan en zij konden zichzelf niet helpen. (45)
وَقَوْمَ نُوحٍ مِّن قَبْلُ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمًا فَاسِقِينَ ﴿٤٦﴾
51/Adh-Dhariyat-46: Waqawma noohin min qablu innahum kanoo qawman fasiqeena
En het volk van Nôeh van daarvóór: voorwaar, zij waren een zwaar zondig volk. (46)
وَالسَّمَاء بَنَيْنَاهَا بِأَيْدٍ وَإِنَّا لَمُوسِعُونَ ﴿٤٧﴾
51/Adh-Dhariyat-47: Waalssamaa banaynaha bi-aydin wa-inna lamoosiAAoona
En Wij hebben de hemel met een grote macht gebouwd. En voorwaar, Wij zijn zeker Machtigen. (47)
وَالْأَرْضَ فَرَشْنَاهَا فَنِعْمَ الْمَاهِدُونَ ﴿٤٨﴾
51/Adh-Dhariyat-48: Waal-arda farashnaha faniAAma almahidoona
En Wij hebben de aarde uitgespreid, en de beste Uitspreiders zijn Wij. (48)
وَمِن كُلِّ شَيْءٍ خَلَقْنَا زَوْجَيْنِ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُونَ ﴿٤٩﴾
51/Adh-Dhariyat-49: Wamin kulli shay-in khalaqna zawjayni laAAallakum tathakkaroona
En van alle dingen hebben Wij paren geschapen. Hopelijk zullen jullie je laten vermanen. (49)
فَفِرُّوا إِلَى اللَّهِ إِنِّي لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌ مُّبِينٌ ﴿٥٠﴾
51/Adh-Dhariyat-50: Fafirroo ila Allahi innee lakum minhu natheerun mubeenun
(Zeg, O Moehammad) "Vlucht daarom naar Allah: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer. (50)
وَلَا تَجْعَلُوا مَعَ اللَّهِ إِلَهًا آخَرَ إِنِّي لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌ مُّبِينٌ ﴿٥١﴾
51/Adh-Dhariyat-51: Wala tajAAaloo maAAa Allahi ilahan akhara innee lakum minhu natheerun mubeenun
En neemt naast Allah geen andere god: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer." (51)