Al-Ma'arij 11-39, Koran - Djuz' 29 - Pagina 569

70/Al-Ma'arij-11: Yubassaroonahum yawaddu almujrimu law yaftadee min AAathabi yawmi-ithin bibaneehi
Zij kijken naar elkaar. De misdadiger zal wensen dat hij zich van de bestraffing van die Dag kan vrijkopen met zijn kinderen. (11)

70/Al-Ma'arij-12: Wasahibatihi waakheehi
En met zijn vrouw en zijn broeder. (12)

70/Al-Ma'arij-13: Wafaseelatihi allatee tu/weehi
En zijn bloedverwanten die hem verzorgden. (13)

70/Al-Ma'arij-14: Waman fee al-ardi jameeAAan thumma yunjeehi
En (hij wenst dat) allen die er op aarde zijn hem dan redden. (14)

70/Al-Ma'arij-15: Kalla innaha latha
Nee, beslist niet! Voorwaar, zij is de Lazhâ (de Hel). (15)

70/Al-Ma'arij-16: NazzaAAatan lilshshawa
Die de hoofdhuid wegrukt. (16)

70/Al-Ma'arij-17: TadAAoo man adbara watawalla
Zij roept wie zijn rug toekeerde en zich afwendde. (17)

70/Al-Ma'arij-18: WajamaAAa faawAAa
Die (rijkdommen) verzamelde en achterhield. (18)

70/Al-Ma'arij-19: Inna al-insana khuliqa halooAAan
Voorwaar, de mens is onstandvastig geschapen. (19)

70/Al-Ma'arij-20: Itha massahu alshsharru jazooAAan
Als het kwade hem treft is hij teneergeslagen. (20)

70/Al-Ma'arij-21: Wa-itha massahu alkhayru manooAAan
En als het goede hem overkomt, is hij gierig. (21)

70/Al-Ma'arij-22: Illa almusalleena
Behalve degenen die de shalât verrichten. (22)

70/Al-Ma'arij-23: Allatheena hum AAala salatihim da-imoona
Degenen die hun shalât blijven onderhouden. (23)

70/Al-Ma'arij-24: Waallatheena fee amwalihim haqqun maAAloomun
En degenen in wier bezittingen een rechtmatig deel is. (24)

70/Al-Ma'arij-25: Lilssa-ili waalmahroomi
Voor de bedelaar en de behoeftige die niet bedelt. (25)

70/Al-Ma'arij-26: Waallatheena yusaddiqoona biyawmi alddeeni
En degenen die van de Dag des Oordeels overtuigd zijn. (26)

70/Al-Ma'arij-27: Waallatheena hum min AAathabi rabbihim mushfiqoona
En degenen die de bestraffing van hun Heer vrezen. (27)

70/Al-Ma'arij-28: Inna AAathaba rabbihim ghayru ma/moonin
Voorwaar, voor de bestraffing van hun Heer is niemand veilig. (28)

70/Al-Ma'arij-29: Waallatheena hum lifuroojihim hafithoona
En degenen die over hun kuisheid waken. (29)

70/Al-Ma'arij-30: Illa AAala azwajihim aw ma malakat aymanuhum fa-innahum ghayru maloomeena
Behalve bij hun vrouwen en de slaven waarover zij beschikken, er wordt hen dan niets verweten. (30)

70/Al-Ma'arij-31: Famani ibtagha waraa thalika faola-ika humu alAAadoona
Wie dan daarnaast nog iets zoekt: zij zijn degenen die de overtreders zijn. (31)

70/Al-Ma'arij-32: Waallatheena hum li-amanatihim waAAahdihim raAAoona
En degenen die over het hun toevertrouwde (Amânah) en hun beloften waken. (32)

70/Al-Ma'arij-33: Waallatheena hum bishahadatihim qa-imoona
En degenen die trouw zijn bij hun getuigenissen. (33)

70/Al-Ma'arij-34: Waallatheena hum AAala salatihim yuhafithoona
En degenen die waken over hun shalât. (34)

70/Al-Ma'arij-35: Ola-ika fee jannatin mukramoona
Zij zijn degenen die in de Tuinen (het Paradijs) geëerd zullen worden. (35)

70/Al-Ma'arij-36: Famali allatheena kafaroo qibalaka muhtiAAeena
Wat is er met degenen die niet geloven, dat zij zich naar jou haasten? (36)

70/Al-Ma'arij-37: AAani alyameeni waAAani alshshimali AAizeena
Van rechts en van links, in groepen? (37)

70/Al-Ma'arij-38: AyatmaAAu kullu imri-in minhum an yudkhala jannata naAAeemin
Wenst een ieder van hen dat hij de Tuin der gelukzaligheid (het Paradijs) binnengevoerd wordt? (38)

70/Al-Ma'arij-39: Kalla inna khalaqnahum mimma yaAAlamoona
Nee! Voorwaar, Wij hebben hen geschapen van wat zij weten. (39)