وَمَا يَسْتَوِي الْبَحْرَانِ هَذَا عَذْبٌ فُرَاتٌ سَائِغٌ شَرَابُهُ وَهَذَا مِلْحٌ أُجَاجٌ وَمِن كُلٍّ تَأْكُلُونَ لَحْمًا طَرِيًّا وَتَسْتَخْرِجُونَ حِلْيَةً تَلْبَسُونَهَا وَتَرَى الْفُلْكَ فِيهِ مَوَاخِرَ لِتَبْتَغُوا مِن فَضْلِهِ وَلَعَلَّكُمْ تَشْكُرُونَ
﴿١٢﴾
Sofian S. Siregar
Ein de twee zeeën zijn niet gelijk, de éne is zoet, fris en aangenaam om van te drinken, de andere is zout en bitter, maar uit beiden eten jullie vers vlees en halen jullie sieraden tevoorschijn, die jullie dragen. En jullie zien de schepen haar doorklieven opdat jullie Zijn gunst zullen zoeken. En hopelijk zullen jullie dankbaar zijn.
Fred Leemhuis
De beide zeeën zijn niet gelijk; de ene is zoet, fris en geschikt om te drinken en de andere zout en pekelig. En uit beide krijgen jullie vers vlees te eten en jullie halen er sieraden uit op om je mee te tooien. En jullie zien de schepen haar doorklieven [en dat is] opdat jullie streven naar een gunst van Hem; misschien zullen jullie dank betuigen.
Salomo Keyzer
De twee zeeën kunnen niet met elkander vergeleken worden; deze is frisch, zoet en aangenaam te drinken, maar gene is zout en bitter. Toch eet gij visch uit beide en haalt gij er versierselen uit om die te dragen. Gij ziet ook hoe de schepen hare golven doorploegen, opdat gij u van Gods overvloed, door den koophandel zoudt trachten te verrijken; misschien zult gij dankbaar wezen.