Nederlands [Veranderen]

Maryam 1-98, Soera Maria (19/Maryam)

Soera Maryam - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Maryam - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Maryam - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة مريم

Soera Maryam

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

كهيعص ﴿١﴾
19/Maryam-1: Kaf-ha-ya-AAayn-sad
Kâf Ha Ya 'Ain Shâd, (1)
ذِكْرُ رَحْمَةِ رَبِّكَ عَبْدَهُ زَكَرِيَّا ﴿٢﴾
19/Maryam-2: Thikru rahmati rabbika AAabdahu zakariyya
(Dit is) een vermelding van Barmhartigheid van jouw Heer aan Zijn dienaar Zakariyyâ. (2)
إِذْ نَادَى رَبَّهُ نِدَاء خَفِيًّا ﴿٣﴾
19/Maryam-3: Ith nada rabbahu nidaan khafiyyan
(Gedenkt) toen hij zachtjes zijn smeekbeden tot zijn Heer richtte. (3)
قَالَ رَبِّ إِنِّي وَهَنَ الْعَظْمُ مِنِّي وَاشْتَعَلَ الرَّأْسُ شَيْبًا وَلَمْ أَكُن بِدُعَائِكَ رَبِّ شَقِيًّا ﴿٤﴾
19/Maryam-4: Qala rabbi innee wahana alAAathmu minnee waishtaAAala alrra/su shayban walam akun biduAAa-ika rabbi shaqiyyan
Hij (Zakariyyâ) zei: "O mijn Heer, voorwaar, mijn botten zijn zwak en mijn haar is grijs glanzend, nooit ben ik, O Heer, teleurgesteld geraakt in mijn smeekbeden tot U. (4)
وَإِنِّي خِفْتُ الْمَوَالِيَ مِن وَرَائِي وَكَانَتِ امْرَأَتِي عَاقِرًا فَهَبْ لِي مِن لَّدُنكَ وَلِيًّا ﴿٥﴾
19/Maryam-5: Wa-innee khiftu almawaliya min wara-ee wakanati imraatee AAaqiran fahab lee min ladunka waliyyan
En ik bein bang voor (het ontbreken van) mijn nakomelingen na mij, want mijn vrouw is onvruchtbaar. Dus schenk mij van Uw Zijde een nakomeling. (5)
يَرِثُنِي وَيَرِثُ مِنْ آلِ يَعْقُوبَ وَاجْعَلْهُ رَبِّ رَضِيًّا ﴿٦﴾
19/Maryam-6: Yarithunee wayarithu min ali yaAAqooba waijAAalhu rabbi radiyyan
Die van mij zal erven en van de familie van Ya'qôeb. Mijn Heer, maak hem U welgevallig." (6)
يَا زَكَرِيَّا إِنَّا نُبَشِّرُكَ بِغُلَامٍ اسْمُهُ يَحْيَى لَمْ نَجْعَل لَّهُ مِن قَبْلُ سَمِيًّا ﴿٧﴾
19/Maryam-7: Ya zakariyya inna nubashshiruka bighulamin ismuhu yahya lam najAAal lahu min qablu samiyyan
(Allah zei:) "O Zakariyyâ, Wij brengen jou de verbeugende tijding van een jongen, Yahya genaamd. Wij gaven niemand eerder deze naam." (7)
قَالَ رَبِّ أَنَّى يَكُونُ لِي غُلَامٌ وَكَانَتِ امْرَأَتِي عَاقِرًا وَقَدْ بَلَغْتُ مِنَ الْكِبَرِ عِتِيًّا ﴿٨﴾
19/Maryam-8: Qala rabbi anna yakoonu lee ghulamun wakanati imraatee AAaqiran waqad balaghtu mina alkibari AAitiyyan
Hij (Zakariyyâ) zei: "O mijn Heer, voorwaar, hoe kan ik een jongen krijgen terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is? En waarlijk, ik heb een hoge leeftijd bereikt." (8)
قَالَ كَذَلِكَ قَالَ رَبُّكَ هُوَ عَلَيَّ هَيِّنٌ وَقَدْ خَلَقْتُكَ مِن قَبْلُ وَلَمْ تَكُ شَيْئًا ﴿٩﴾
19/Maryam-9: Qala kathalika qala rabbuka huwa AAalayya hayyinun waqad khalaqtuka min qablu walam taku shay-an
Hij (Allah) zei: "Zo zal het zijn, jouw Heer zegt: het is makkelijk voor Mij. En voorwaar. Ik heb jou hiervoor geschapen toen jij niets was." (9)
قَالَ رَبِّ اجْعَل لِّي آيَةً قَالَ آيَتُكَ أَلَّا تُكَلِّمَ النَّاسَ ثَلَاثَ لَيَالٍ سَوِيًّا ﴿١٠﴾
19/Maryam-10: Qala rabbi ijAAal lee ayatan qala ayatuka alla tukallima alnnasa thalatha layalin sawiyyan
Hij zei: "O mijn Heer, geef mij een Teken." Hij (Allah) zei: "Jouw Teken is dat jij gedurende drie nachten niet zult spreken met de mensen, hoewel jij gezond bent." (10)
فَخَرَجَ عَلَى قَوْمِهِ مِنَ الْمِحْرَابِ فَأَوْحَى إِلَيْهِمْ أَن سَبِّحُوا بُكْرَةً وَعَشِيًّا ﴿١١﴾
19/Maryam-11: Fakharaja AAala qawmihi mina almihrabi faawha ilayhim an sabbihoo bukratan waAAashiyyan
Toen kwam hij van de plaats van gebed naar zijn volk, en gebaarde hen: "Looft (Allah's) glorie in de ochtend en de avond." (11)
يَا يَحْيَى خُذِ الْكِتَابَ بِقُوَّةٍ وَآتَيْنَاهُ الْحُكْمَ صَبِيًّا ﴿١٢﴾
19/Maryam-12: Ya yahya khuthi alkitaba biquwwatin waataynahu alhukma sabiyyan
(Allah zei:) "O Yahya, neem de Schrift stevig aan." En Wij gaven de Wijsheid aan hem, terwijl hij jong was. (12)
وَحَنَانًا مِّن لَّدُنَّا وَزَكَاةً وَكَانَ تَقِيًّا ﴿١٣﴾
19/Maryam-13: Wahananan min ladunna wazakatan wakana taqiyyan
Als genegenbeid van Onze Zijde en reiniging. En hij vreesde (Allah). (13)
وَبَرًّا بِوَالِدَيْهِ وَلَمْ يَكُن جَبَّارًا عَصِيًّا ﴿١٤﴾
19/Maryam-14: Wabarran biwalidayhi walam yakun jabbaran AAasiyyan
En hij was goed voor zijn ouders en hij was niet arrogant en ongehoorzaam. (14)
وَسَلَامٌ عَلَيْهِ يَوْمَ وُلِدَ وَيَوْمَ يَمُوتُ وَيَوْمَ يُبْعَثُ حَيًّا ﴿١٥﴾
19/Maryam-15: Wasalamun AAalayhi yawma wulida wayawma yamootu wayawma yubAAathu hayyan
Vrede zij met hem op de dag dat hij geboren werd en de dag dat hij sterft en op de dag dat hij tot leven wordt opgewekt. (15)
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ مَرْيَمَ إِذِ انتَبَذَتْ مِنْ أَهْلِهَا مَكَانًا شَرْقِيًّا ﴿١٦﴾
19/Maryam-16: Waothkur fee alkitabi maryama ithi intabathat min ahliha makanan sharqiyyan
En noem in het boek (de Koran) Maryam, toen zij zich terugtrok van haar familie naar een oostelijke plaats (in de tempel). (16)
فَاتَّخَذَتْ مِن دُونِهِمْ حِجَابًا فَأَرْسَلْنَا إِلَيْهَا رُوحَنَا فَتَمَثَّلَ لَهَا بَشَرًا سَوِيًّا ﴿١٧﴾
19/Maryam-17: Faittakhathat min doonihim hijaban faarsalna ilayha roohana fatamaththala laha basharan sawiyyan
En zich van hen afzonderde achter een scherm. Vervolgens zonden Wij haar Onze Geest (Djibrîl) en hij verscheen aan haar als een volmaakt mens. (17)
قَالَتْ إِنِّي أَعُوذُ بِالرَّحْمَن مِنكَ إِن كُنتَ تَقِيًّا ﴿١٨﴾
19/Maryam-18: Qalat innee aAAoothu bialrrahmani minka in kunta taqiyyan
Zij zei: "Ik zoek mijn bescherming bij de Barmhartige tegen jou, als jij (Allah) vreest." (18)
قَالَ إِنَّمَا أَنَا رَسُولُ رَبِّكِ لِأَهَبَ لَكِ غُلَامًا زَكِيًّا ﴿١٩﴾
19/Maryam-19: Qala innama ana rasoolu rabbiki li-ahaba laki ghulaman zakiyyan
Hij zei: "Voorwaar, ik ben slechts een gezant van jouw Heer, om jou een reine jongen te schenken." (19)
قَالَتْ أَنَّى يَكُونُ لِي غُلَامٌ وَلَمْ يَمْسَسْنِي بَشَرٌ وَلَمْ أَكُ بَغِيًّا ﴿٢٠﴾
19/Maryam-20: Qalat anna yakoonu lee ghulamun walam yamsasnee basharun walam aku baghiyyan
Zij zei: "Hoe kan ik een jongen krijgen terwijl geen man mij heeft aangeraakt, ik ben geen onzedelijke vrouw." (20)
قَالَ كَذَلِكِ قَالَ رَبُّكِ هُوَ عَلَيَّ هَيِّنٌ وَلِنَجْعَلَهُ آيَةً لِلنَّاسِ وَرَحْمَةً مِّنَّا وَكَانَ أَمْرًا مَّقْضِيًّا ﴿٢١﴾
19/Maryam-21: Qala kathaliki qala rabbuki huwa AAalayya hayyinun walinajAAalahu ayatan lilnnasi warahmatan minna wakana amran maqdiyyan
Hij zei: "Zo is het, jouw Heer heeft gezegd: 'Dit is makkelijk voor Mij. En opdat Wij hem tot een Teken voor de mensen maken en als Barmhartigheid van Ons. En het is een vastgestelde zaak." (21)
فَحَمَلَتْهُ فَانتَبَذَتْ بِهِ مَكَانًا قَصِيًّا ﴿٢٢﴾
19/Maryam-22: Fahamalat-hu faintabathat bihi makanan qasiyyan
En zo droeg zij hem en trok zich niet hem terug op een verre plek. (22)
فَأَجَاءهَا الْمَخَاضُ إِلَى جِذْعِ النَّخْلَةِ قَالَتْ يَا لَيْتَنِي مِتُّ قَبْلَ هَذَا وَكُنتُ نَسْيًا مَّنسِيًّا ﴿٢٣﴾
19/Maryam-23: Faajaaha almakhadu ila jithAAi alnnakhlati qalat ya laytanee mittu qabla hatha wakuntu nasyan mansiyyan
En de geboorteweeën dwongen haar naar de stam van een palmboom te gaan. Zij zei: "Was ik maar hiervoor gestorven en volledig vergeten geweest." (23)
فَنَادَاهَا مِن تَحْتِهَا أَلَّا تَحْزَنِي قَدْ جَعَلَ رَبُّكِ تَحْتَكِ سَرِيًّا ﴿٢٤﴾
19/Maryam-24: Fanadaha min tahtiha alla tahzanee qad jaAAala rabbuki tahtaki sariyyan
Toen riep hij (Djibrîl) haar van beneden de palmboom: "Treur niet, want jouw Heer heeft een boekje beneden jou verschaft. (24)
وَهُزِّي إِلَيْكِ بِجِذْعِ النَّخْلَةِ تُسَاقِطْ عَلَيْكِ رُطَبًا جَنِيًّا ﴿٢٥﴾
19/Maryam-25: Wahuzzee ilayki bijithAAi alnnakhlati tusaqit AAalayki rutaban janiyyan
En schud de stam van de palmboom naar jou toe, dan zullen er rijpe dadels op jou vallen. (25)
فَكُلِي وَاشْرَبِي وَقَرِّي عَيْنًا فَإِمَّا تَرَيِنَّ مِنَ الْبَشَرِ أَحَدًا فَقُولِي إِنِّي نَذَرْتُ لِلرَّحْمَنِ صَوْمًا فَلَنْ أُكَلِّمَ الْيَوْمَ إِنسِيًّا ﴿٢٦﴾
19/Maryam-26: Fakulee waishrabee waqarree AAaynan fa-imma tarayinna mina albashari ahadan faqoolee innee nathartu lilrrahmani sawman falan okallima alyawma insiyyan
Dus eet en drink en verkoel jouw ogen. Maar als jij iemand ziet, zeg dan: "Voorwaar, ik heb de Barmhartige belooft te vasten, dus zal ik vandaag tot geen mens spreken." (26)
فَأَتَتْ بِهِ قَوْمَهَا تَحْمِلُهُ قَالُوا يَا مَرْيَمُ لَقَدْ جِئْتِ شَيْئًا فَرِيًّا ﴿٢٧﴾
19/Maryam-27: Faatat bihi qawmaha tahmiluhu qaloo ya maryamu laqad ji/ti shay-an fariyyan
Toen ging zij naar haar volk, hem ('Îsa) dragend. Zij zeiden: "O Maryam, jij hebt iets vreemds gedaan. (27)
يَا أُخْتَ هَارُونَ مَا كَانَ أَبُوكِ امْرَأَ سَوْءٍ وَمَا كَانَتْ أُمُّكِ بَغِيًّا ﴿٢٨﴾
19/Maryam-28: Ya okhta haroona ma kana abooki imraa saw-in wama kanat ommuki baghiyyan
O zuster van Hârôen, jouw vader was geen slechte man en jouw moeder was geen onzedelijke vrouw." (28)
فَأَشَارَتْ إِلَيْهِ قَالُوا كَيْفَ نُكَلِّمُ مَن كَانَ فِي الْمَهْدِ صَبِيًّا ﴿٢٩﴾
19/Maryam-29: Faasharat ilayhi qaloo kayfa nukallimu man kana fee almahdi sabiyyan
Daarop wees zij naar hem. Zij zeiden: "Hoe kunnen wij spreken met een baby, die nog als kind in de wieg ligt?" (29)
قَالَ إِنِّي عَبْدُ اللَّهِ آتَانِيَ الْكِتَابَ وَجَعَلَنِي نَبِيًّا ﴿٣٠﴾
19/Maryam-30: Qala innee AAabdu Allahi ataniya alkitaba wajaAAalanee nabiyyan
Hij ('Îsa) zei: "Voorwaar, ik ben een dienaar van Allah. Hij heeft mij de Schrift gegeven en mij tot een Profeet gemaakt. (30)
وَجَعَلَنِي مُبَارَكًا أَيْنَ مَا كُنتُ وَأَوْصَانِي بِالصَّلَاةِ وَالزَّكَاةِ مَا دُمْتُ حَيًّا ﴿٣١﴾
19/Maryam-31: WajaAAalanee mubarakan aynama kuntu waawsanee bialssalati waalzzakati ma dumtu hayyan
En Hij heeft mij gezegend waar ik ook ben en Hij heeft mij bevolen de shalât te verrichten en de zamt (te betalen), zolang ik leef. (31)
وَبَرًّا بِوَالِدَتِي وَلَمْ يَجْعَلْنِي جَبَّارًا شَقِيًّا ﴿٣٢﴾
19/Maryam-32: Wabarran biwalidatee walam yajAAalnee jabbaran shaqiyyan
En om goed te zijn voor mijn moeder. En Hij heeft mij niet als een arrogante ongehoorzame gemaakt. (32)
وَالسَّلَامُ عَلَيَّ يَوْمَ وُلِدتُّ وَيَوْمَ أَمُوتُ وَيَوْمَ أُبْعَثُ حَيًّا ﴿٣٣﴾
19/Maryam-33: Waalssalamu AAalayya yawma wulidtu wayawma amootu wayawma obAAathu hayyan
Vrede zij met mij op de dag dat ik geboren werd en op de dag dat ik sterf en op de dag dat ik tot leven word opgewekt." (33)
ذَلِكَ عِيسَى ابْنُ مَرْيَمَ قَوْلَ الْحَقِّ الَّذِي فِيهِ يَمْتَرُونَ ﴿٣٤﴾
19/Maryam-34: Thalika AAeesa ibnu maryama qawla alhaqqi allathee feehi yamtaroona
Dat is 'Îsa, zoon van Maryam, het Woord van Waarheid waaraan zij twijfelen. (34)
مَا كَانَ لِلَّهِ أَن يَتَّخِذَ مِن وَلَدٍ سُبْحَانَهُ إِذَا قَضَى أَمْرًا فَإِنَّمَا يَقُولُ لَهُ كُن فَيَكُونُ ﴿٣٥﴾
19/Maryam-35: Ma kana lillahi an yattakhitha min waladin subhanahu itha qada amran fa-innama yaqoolu lahu kun fayakoonu
Het is niet passend voor Allah om een zoon te hebben, Heilig is Hij, als Hij iets bepaalt, zegt Hij er slechts tegen: "Wees," en het is. (35)
وَإِنَّ اللَّهَ رَبِّي وَرَبُّكُمْ فَاعْبُدُوهُ هَذَا صِرَاطٌ مُّسْتَقِيمٌ ﴿٣٦﴾
19/Maryam-36: Wa-inna Allaha rabbee warabbukum faoAAbudoohu hatha siratun mustaqeemun
(Zeg:) "En voorwaar, Allah is mijn Heer en jullie Heer: dus aanbidt Hem, dit is het rechte Pad." (36)
فَاخْتَلَفَ الْأَحْزَابُ مِن بَيْنِهِمْ فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا مِن مَّشْهَدِ يَوْمٍ عَظِيمٍ ﴿٣٧﴾
19/Maryam-37: Faikhtalafa al-ahzabu min baynihim fawaylun lillatheena kafaroo min mashhadi yawmin AAatheemin
Maar de groepen verschilden onderling van mening; dus wee hen die niet geloven getuige te zijn van de geweldige Dag. (37)
أَسْمِعْ بِهِمْ وَأَبْصِرْ يَوْمَ يَأْتُونَنَا لَكِنِ الظَّالِمُونَ الْيَوْمَ فِي ضَلَالٍ مُّبِينٍ ﴿٣٨﴾
19/Maryam-38: AsmiAA bihim waabsir yawma ya/toonana lakini alththalimoona alyawma fee dalalin mubeenin
Hoeveel beter zullen zij luisteren en hoeveel scherper zullen zij zien op de Dag dat zij tot Ons zullen komen! Maar de onrechtvaardigen verkeren in duidelijke dwaling. (38)
وَأَنذِرْهُمْ يَوْمَ الْحَسْرَةِ إِذْ قُضِيَ الْأَمْرُ وَهُمْ فِي غَفْلَةٍ وَهُمْ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿٣٩﴾
19/Maryam-39: Waanthirhum yawma alhasrati ith qudiya al-amru wahum fee ghaflatin wahum la yu/minoona
En waarschuw hen voor de Dag van spijt, wanneer de zaak bepaald is; zij zijn onachtzaam en zij geloven niet. (39)
إِنَّا نَحْنُ نَرِثُ الْأَرْضَ وَمَنْ عَلَيْهَا وَإِلَيْنَا يُرْجَعُونَ ﴿٤٠﴾
19/Maryam-40: Inna nahnu narithu al-arda waman AAalayha wa-ilayna yurjaAAoona
Voorwaar, Wij erven de aarde en een ieder die zich daarop bevindt. En tot Ons zullen zij weerkeren. (40)
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ إِبْرَاهِيمَ إِنَّهُ كَانَ صِدِّيقًا نَّبِيًّا ﴿٤١﴾
19/Maryam-41: Waothkur fee alkitabi ibraheema innahu kana siddeeqan nabiyyan
En vertel (O Moehammad) in het Boek over lbrâhîm: hij was waarheidsgetrouw, een Profeet. (41)
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ يَا أَبَتِ لِمَ تَعْبُدُ مَا لَا يَسْمَعُ وَلَا يُبْصِرُ وَلَا يُغْنِي عَنكَ شَيْئًا ﴿٤٢﴾
19/Maryam-42: Ith qala li-abeehi ya abati lima taAAbudu ma la yasmaAAu wala yubsiru wala yughnee AAanka shay-an
(Gedenk) toen hij tot zijn vader zei: "O mijn vader, waarom aanbidt u iets dat niet hoort, niet ziet en u niets baat? (42)
يَا أَبَتِ إِنِّي قَدْ جَاءنِي مِنَ الْعِلْمِ مَا لَمْ يَأْتِكَ فَاتَّبِعْنِي أَهْدِكَ صِرَاطًا سَوِيًّا ﴿٤٣﴾
19/Maryam-43: Ya abati innee qad jaanee mina alAAilmi ma lam ya/tika faittabiAAnee ahdika siratan sawiyyan
O mijn vader, er is waarlijk kennis tot mij gekomen, die niet tot u kwam. Dus volg mij, dan leid ik u op het rechte Pad. (43)
يَا أَبَتِ لَا تَعْبُدِ الشَّيْطَانَ إِنَّ الشَّيْطَانَ كَانَ لِلرَّحْمَنِ عَصِيًّا ﴿٤٤﴾
19/Maryam-44: Ya abati la taAAbudi alshshaytana inna alshshaytana kana lilrrahmani AAasiyyan
O mijn vader, gehoorzaam de Satan niet: voorwaar, de Satan is opstandig tegen de Barmhartige. (44)
يَا أَبَتِ إِنِّي أَخَافُ أَن يَمَسَّكَ عَذَابٌ مِّنَ الرَّحْمَن فَتَكُونَ لِلشَّيْطَانِ وَلِيًّا ﴿٤٥﴾
19/Maryam-45: Ya abati innee akhafu an yamassaka AAathabun mina alrrahmani fatakoona lilshshyatani waliyyan
O mijn vader, ik ben bang dat een bestraffing van de Barmhartige u zig treffen, dan zal u een helper van de Satan worden." (45)
قَالَ أَرَاغِبٌ أَنتَ عَنْ آلِهَتِي يَا إِبْراهِيمُ لَئِن لَّمْ تَنتَهِ لَأَرْجُمَنَّكَ وَاهْجُرْنِي مَلِيًّا ﴿٤٦﴾
19/Maryam-46: Qala araghibun anta AAan alihatee ya ibraheemu la-in lam tantahi laarjumannaka waohjurnee maliyyan
Hij zei: "Haatjij mijn poden. O (Ibrâhîm? Als jij niet ophoudt, zal ik jou zeker stenigen. Ga bij mij vandaan voor een lange tijd." (46)
قَالَ سَلَامٌ عَلَيْكَ سَأَسْتَغْفِرُ لَكَ رَبِّي إِنَّهُ كَانَ بِي حَفِيًّا ﴿٤٧﴾
19/Maryam-47: Qala salamun AAalayka saastaghfiru laka rabbee innahu kana bee hafiyyan
Hij (Ibrâhîm) zei: "Vrede zij met u, ik zal vergeving voor u vragen bij mijn Heer: voorwaar, Hij is altijd mild voor mij. (47)
وَأَعْتَزِلُكُمْ وَمَا تَدْعُونَ مِن دُونِ اللَّهِ وَأَدْعُو رَبِّي عَسَى أَلَّا أَكُونَ بِدُعَاء رَبِّي شَقِيًّا ﴿٤٨﴾
19/Maryam-48: WaaAAtazilukum wama tadAAoona min dooni Allahi waadAAoo rabbee AAasa alla akoona biduAAa-i rabbee shaqiyyan
En ik zal weggaan van jullie en van wat jullie naast Allah aanbidden. En ik zal bij mijn Heer smeken, moge ik niet teleurgesteld zijn in mijn smeekbeden aan mijn Heer." (48)
فَلَمَّا اعْتَزَلَهُمْ وَمَا يَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ وَهَبْنَا لَهُ إِسْحَقَ وَيَعْقُوبَ وَكُلًّا جَعَلْنَا نَبِيًّا ﴿٤٩﴾
19/Maryam-49: Falamma iAAtazalahum wama yaAAbudoona min dooni Allahi wahabna lahu ishaqa wayaAAqooba wakullan jaAAalna nabiyyan
En toen hij van hen wegging en van wat zij naast Allah aanbaden, schonken Wij hem Ishâq en Ya'qôeb en Wij maakten leder van hen een Profeet. (49)
وَوَهَبْنَا لَهُم مِّن رَّحْمَتِنَا وَجَعَلْنَا لَهُمْ لِسَانَ صِدْقٍ عَلِيًّا ﴿٥٠﴾
19/Maryam-50: Wawahabna lahum min rahmatina wajaAAalna lahum lisana sidqin AAaliyyan
En Wij schonken hun van Onze Barmhartigheid en Wij maakten hen geëerd, verheven. (50)
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ مُوسَى إِنَّهُ كَانَ مُخْلَصًا وَكَانَ رَسُولًا نَّبِيًّا ﴿٥١﴾
19/Maryam-51: Waothkur fee alkitabi moosa innahu kana mukhlasan wakana rasoolan nabiyyan
En vertel (O Moehammad) in het Boek over Môesa: hij was een uitverkorene en hij was een Boodschapper, een Profeet. (51)
وَنَادَيْنَاهُ مِن جَانِبِ الطُّورِ الْأَيْمَنِ وَقَرَّبْنَاهُ نَجِيًّا ﴿٥٢﴾
19/Maryam-52: Wanadaynahu min janibi alttoori al-aymani waqarrabnahu najiyyan
En Wij riepen hem van de rechterzijde van (de berg) Thôer en Wij brachten hem dichterbij Ons, zachtjes smekend. (52)
وَوَهَبْنَا لَهُ مِن رَّحْمَتِنَا أَخَاهُ هَارُونَ نَبِيًّا ﴿٥٣﴾
19/Maryam-53: Wawahabna lahu min rahmatina akhahu haroona nabiyyan
En Wij schonken hem van Onze Barnhartigheid zijn broeder Hârôen, een Profeet. (53)
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ إِسْمَاعِيلَ إِنَّهُ كَانَ صَادِقَ الْوَعْدِ وَكَانَ رَسُولًا نَّبِيًّا ﴿٥٤﴾
19/Maryam-54: Waothkur fee alkitabi ismaAAeela innahu kana sadiqa alwaAAdi wakana rasoolan nabiyyan
En vertel in het Boek over Ismâ'îl: hij was trouw aan zijn beloften en hij was een Boodschapper, een Profeet. (54)
وَكَانَ يَأْمُرُ أَهْلَهُ بِالصَّلَاةِ وَالزَّكَاةِ وَكَانَ عِندَ رَبِّهِ مَرْضِيًّا ﴿٥٥﴾
19/Maryam-55: Wakana ya/muru ahlahu bialssalati waalzzakati wakana AAinda rabbihi mardiyyan
En hij placht zijn familie de shalât en de zakât te bevelen en hij vond welbehagen bij zijn Heer. (55)
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ إِدْرِيسَ إِنَّهُ كَانَ صِدِّيقًا نَّبِيًّا ﴿٥٦﴾
19/Maryam-56: Waothkur fee alkitabi idreesa innahu kana siddeeqan nabiyyan
En vertel in het Boek over Isrîs: hij was een oprechte, een Profeet. (56)
وَرَفَعْنَاهُ مَكَانًا عَلِيًّا ﴿٥٧﴾
19/Maryam-57: WarafaAAnahu makanan AAaliyyan
En Wij verhieven hem in een verheven positie. (57)
أُوْلَئِكَ الَّذِينَ أَنْعَمَ اللَّهُ عَلَيْهِم مِّنَ النَّبِيِّينَ مِن ذُرِّيَّةِ آدَمَ وَمِمَّنْ حَمَلْنَا مَعَ نُوحٍ وَمِن ذُرِّيَّةِ إِبْرَاهِيمَ وَإِسْرَائِيلَ وَمِمَّنْ هَدَيْنَا وَاجْتَبَيْنَا إِذَا تُتْلَى عَلَيْهِمْ آيَاتُ الرَّحْمَن خَرُّوا سُجَّدًا وَبُكِيًّا* ﴿٥٨﴾
19/Maryam-58: Ola-ika allatheena anAAama Allahu AAalayhim mina alnnabiyyeena min thurriyyati adama wamimman hamalna maAAa noohin wamin thurriyyati ibraheema wa-isra-eela wamimman hadayna waijtabayna itha tutla AAalayhim ayatu alrrahmani kharroo sujjadan wabukiyyan
Zij zijn degenen die Allah begenadigd heeft onder de Profeten van de nakomelingen van Adam en degenen die Wij met Nôeh (in de ark) droegen en onder de nakomelingen van Ibrâhîm en Isrâ'îl en onder hen die Wij geleid en uitgekozen hebben. Wanneer aan ben de Verzen van de Barmhartige worden voorgedragen, buigen zij knielend neer en huilen. (58)
فَخَلَفَ مِن بَعْدِهِمْ خَلْفٌ أَضَاعُوا الصَّلَاةَ وَاتَّبَعُوا الشَّهَوَاتِ فَسَوْفَ يَلْقَوْنَ غَيًّا ﴿٥٩﴾
19/Maryam-59: Fakhalafa min baAAdihim khalfun adaAAoo alssalata waittabaAAoo alshshahawati fasawfa yalqawna ghayyan
Maar na ben volgden andere generaties, die de shalât achterwege lieten en de begeerten volgden. Daarom zullen zij verlies tegemoet zien. (59)
إِلَّا مَن تَابَ وَآمَنَ وَعَمِلَ صَالِحًا فَأُوْلَئِكَ يَدْخُلُونَ الْجَنَّةَ وَلَا يُظْلَمُونَ شَيْئًا ﴿٦٠﴾
19/Maryam-60: Illa man taba waamana waAAamila salihan faola-ika yadkhuloona aljannata wala yuthlamoona shay-an
Behalve wie berouw toont en gelooft en goede daden verricht. Zij zijn het die het Paradijs zullen binnentreden en hun zal geen onkel onrecht aangedaan worden. (60)
جَنَّاتِ عَدْنٍ الَّتِي وَعَدَ الرَّحْمَنُ عِبَادَهُ بِالْغَيْبِ إِنَّهُ كَانَ وَعْدُهُ مَأْتِيًّا ﴿٦١﴾
19/Maryam-61: Jannati AAadnin allatee waAAada alrrahmanu AAibadahu bialghaybi innahu kana waAAduhu ma/tiyyan
Tuinen van 'Adn (het Paradijs) die de Barmhartige aan zijn dienaren in het onwaarneembare beloofde. Voorwaar, (de vervulling van) Zijn belofse vindt zeker plaats. (61)
لَا يَسْمَعُونَ فِيهَا لَغْوًا إِلَّا سَلَامًا وَلَهُمْ رِزْقُهُمْ فِيهَا بُكْرَةً وَعَشِيًّا ﴿٦٢﴾
19/Maryam-62: La yasmaAAoona feeha laghwan illa salaman walahum rizquhum feeha bukratan waAAashiyyan
Zij zullen daarin geen onzinnige gesprekken horen, maar slechts 'Vrede' en daarin is voor hen levensonderhoud, 's ochtends en 's avonds. (62)
تِلْكَ الْجَنَّةُ الَّتِي نُورِثُ مِنْ عِبَادِنَا مَن كَانَ تَقِيًّا ﴿٦٣﴾
19/Maryam-63: Tilka aljannatu allatee noorithu min AAibadina man kana taqiyyan
Dat is het Paradijs dat Wij Onze dienaren die (Allah) vrezen doen erven. (63)
وَمَا نَتَنَزَّلُ إِلَّا بِأَمْرِ رَبِّكَ لَهُ مَا بَيْنَ أَيْدِينَا وَمَا خَلْفَنَا وَمَا بَيْنَ ذَلِكَ وَمَا كَانَ رَبُّكَ نَسِيًّا ﴿٦٤﴾
19/Maryam-64: Wama natanazzalu illa bi-amri rabbika lahu ma bayna aydeena wama khalfana wama bayna thalika wama kana rabbuka nasiyyan
Wij (Engelen) dalen slechts op bevel van jouw Heer neer. Aan Hem behoort alles wat voor ons is en wat achter ons is en wat ertussen is. En jouw Heer is niet vergeetachtig. (64)
رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا فَاعْبُدْهُ وَاصْطَبِرْ لِعِبَادَتِهِ هَلْ تَعْلَمُ لَهُ سَمِيًّا ﴿٦٥﴾
19/Maryam-65: Rabbu alssamawati waal-ardi wama baynahuma faoAAbudhu waistabir liAAibadatihi hal taAAlamu lahu samiyyan
(Hij is de) Heer van de hemelen en de aarde en wat ertussen is: aanbid Hem daarom, en wees geduldig in het aanbidden van Hem. Ken jij iemand die am Hem gelijkwandig is?" (65)
وَيَقُولُ الْإِنسَانُ أَئِذَا مَا مِتُّ لَسَوْفَ أُخْرَجُ حَيًّا ﴿٦٦﴾
19/Maryam-66: Wayaqoolu al-insanu a-itha ma mittu lasawfa okhraju hayyan
En de mens zegt: "Is het waar dat als ik sterf, ik zeker tot leven zal worden opgewekt?" (66)
أَوَلَا يَذْكُرُ الْإِنسَانُ أَنَّا خَلَقْنَاهُ مِن قَبْلُ وَلَمْ يَكُ شَيْئًا ﴿٦٧﴾
19/Maryam-67: Awa la yathkuru al-insanu anna khalaqnahu min qablu walam yaku shay-an
Herinnert de mens zich niet dat Wij hem eerder geschapen hebben, toen hij niets was? (67)
فَوَرَبِّكَ لَنَحْشُرَنَّهُمْ وَالشَّيَاطِينَ ثُمَّ لَنُحْضِرَنَّهُمْ حَوْلَ جَهَنَّمَ جِثِيًّا ﴿٦٨﴾
19/Maryam-68: Fawarabbika lanahshurannahum waalshshayateena thumma lanuhdirannahum hawla jahannama jithiyyan
Daarom, bij jouw Heer, Wij zullen hen en de Satans zeker verzamelen. Vervolgens zullen Wij ten zeker rondom de Het brengen, knielend. (68)
ثُمَّ لَنَنزِعَنَّ مِن كُلِّ شِيعَةٍ أَيُّهُمْ أَشَدُّ عَلَى الرَّحْمَنِ عِتِيًّا ﴿٦٩﴾
19/Maryam-69: Thumma lananziAAanna min kulli sheeAAatin ayyuhum ashaddu AAala alrrahmani AAitiyyan
Dan zullen Wij uit elke groep degenen plukken, die het meest in opstand kwamen tegen de Barmhartige. (69)
ثُمَّ لَنَحْنُ أَعْلَمُ بِالَّذِينَ هُمْ أَوْلَى بِهَا صِلِيًّا ﴿٧٠﴾
19/Maryam-70: Thumma lanahnu aAAlamu biallatheena hum awla biha siliyyan
Dan zullen Wij zeker degenen gekend doen worden, die het meest verdienen daarbinnen te gaan. (70)
وَإِن مِّنكُمْ إِلَّا وَارِدُهَا كَانَ عَلَى رَبِّكَ حَتْمًا مَّقْضِيًّا ﴿٧١﴾
19/Maryam-71: Wa-in minkum illa wariduha kana AAala rabbika hatman maqdiyyan
En er is niemand onder jullie of hij treedt daar binnen. Het is van jouw Heer een als onafwendbaar vastgesteld besluit. (71)
ثُمَّ نُنَجِّي الَّذِينَ اتَّقَوا وَّنَذَرُ الظَّالِمِينَ فِيهَا جِثِيًّا ﴿٧٢﴾
19/Maryam-72: Thumma nunajjee allatheena ittaqaw wanatharu alththalimeena feeha jithiyyan
Dan zuilen Wij hen redden die (Allah) vreesden, en Wij laten de onrechtplegers er in achter, knielend. (72)
وَإِذَا تُتْلَى عَلَيْهِمْ آيَاتُنَا بَيِّنَاتٍ قَالَ الَّذِينَ كَفَرُوا لِلَّذِينَ آمَنُوا أَيُّ الْفَرِيقَيْنِ خَيْرٌ مَّقَامًا وَأَحْسَنُ نَدِيًّا ﴿٧٣﴾
19/Maryam-73: Wa-itha tutla AAalayhim ayatuna bayyinatin qala allatheena kafaroo lillatheena amanoo ayyu alfareeqayni khayrun maqaman waahsanu nadiyyan
En wanneer Onze duidelijke Verzen aan hen worden voorgedragen, zeggen degenen die ongelovig zijn tegen degenen die gelovig zijn: "Welke van de twee groepen is op een betere plaats en in een beter gezelschap?" (73)
وَكَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُم مِّن قَرْنٍ هُمْ أَحْسَنُ أَثَاثًا وَرِئْيًا ﴿٧٤﴾
19/Maryam-74: Wakam ahlakna qablahum min qarnin hum ahsanu athathan wari/yan
En hoeveel generaties hebben Wij niet vóór hen vernietigd, die beter toegerust waren en (mooier in) verschijning. (74)
قُلْ مَن كَانَ فِي الضَّلَالَةِ فَلْيَمْدُدْ لَهُ الرَّحْمَنُ مَدًّا حَتَّى إِذَا رَأَوْا مَا يُوعَدُونَ إِمَّا الْعَذَابَ وَإِمَّا السَّاعَةَ فَسَيَعْلَمُونَ مَنْ هُوَ شَرٌّ مَّكَانًا وَأَضْعَفُ جُندًا ﴿٧٥﴾
19/Maryam-75: Qul man kana fee alddalalati falyamdud lahu alrrahmanu maddan hatta itha raaw ma yooAAadoona imma alAAathaba wa-imma alssaAAata fasayaAAlamoona man huwa sharrun makanan waadAAafu jundan
Zeg (O Moehammad): "Wie in dwaling verkeert: de Barmhartige laat voor hem de termijn verlengen, tot wanneer zij zien wat hun aangezegd was: òf de bestraffing, òf het Uur; dan zullen zij weten wie er slecht of is wat betreft plaats, en zwakker is wat betreft een helper." (75)
وَيَزِيدُ اللَّهُ الَّذِينَ اهْتَدَوْا هُدًى وَالْبَاقِيَاتُ الصَّالِحَاتُ خَيْرٌ عِندَ رَبِّكَ ثَوَابًا وَخَيْرٌ مَّرَدًّا ﴿٧٦﴾
19/Maryam-76: Wayazeedu Allahu allatheena ihtadaw hudan waalbaqiyatu alssalihatu khayrun AAinda rabbika thawaban wakhayrun maraddan
En Allah zal voor degenen die Leiding volgen dt Leiding vemeerderen; en de blijvende goede daden zijn heter bij jouw Heer wat betreft beloning en beter wat betreft de terugkeer. (76)
أَفَرَأَيْتَ الَّذِي كَفَرَ بِآيَاتِنَا وَقَالَ لَأُوتَيَنَّ مَالًا وَوَلَدًا ﴿٧٧﴾
19/Maryam-77: Afaraayta allathee kafara bi-ayatina waqala laootayanna malan wawaladan
Heb jij degene gezien, die niet in Onze Tekenen gelooft, en zegt: "Aan mij zullen zeker bezit en zonen gegeven worden"? (77)
أَاطَّلَعَ الْغَيْبَ أَمِ اتَّخَذَ عِندَ الرَّحْمَنِ عَهْدًا ﴿٧٨﴾
19/Maryam-78: AttalaAAa alghayba ami ittakhatha AAinda alrrahmani AAahdan
Heeft hij het onwaarneembare gezien of heeft hij een verbond gesloten met de Barmhartige? (78)
كَلَّا سَنَكْتُبُ مَا يَقُولُ وَنَمُدُّ لَهُ مِنَ الْعَذَابِ مَدًّا ﴿٧٩﴾
19/Maryam-79: Kalla sanaktubu ma yaqoolu wanamuddu lahu mina alAAathabi maddan
Welnee, Wij zullen opschrijven wat hij zeg en Wij verlengen de duur van de bestraffing voor hem. (79)
وَنَرِثُهُ مَا يَقُولُ وَيَأْتِينَا فَرْدًا ﴿٨٠﴾
19/Maryam-80: Wanarithuhu ma yaqoolu waya/teena fardan
En Wij zullen erven wat hij opnoemt en hij zal alleen tol Ons komen. (80)
وَاتَّخَذُوا مِن دُونِ اللَّهِ آلِهَةً لِّيَكُونُوا لَهُمْ عِزًّا ﴿٨١﴾
19/Maryam-81: Waittakhathoo min dooni Allahi alihatan liyakoonoo lahum AAizzan
En zij hebben goden naast Allah genomen, opdat zij voor hen een medestander zijn. (81)
كَلَّا سَيَكْفُرُونَ بِعِبَادَتِهِمْ وَيَكُونُونَ عَلَيْهِمْ ضِدًّا ﴿٨٢﴾
19/Maryam-82: Kalla sayakfuroona biAAibadatihim wayakoonoona AAalayhim diddan
Zeker niet, zij zullen hun aanbidding verwerpen en tegenstanders van hun zijn. (82)
أَلَمْ تَرَ أَنَّا أَرْسَلْنَا الشَّيَاطِينَ عَلَى الْكَافِرِينَ تَؤُزُّهُمْ أَزًّا ﴿٨٣﴾
19/Maryam-83: Alam tara anna arsalna alshshayateena AAala alkafireena taozzuhum azzan
Zie jij niet dat Wij de Satans gestuurd hebben naar de ongelovigen om hen tot wanorde op te stoken? (83)
فَلَا تَعْجَلْ عَلَيْهِمْ إِنَّمَا نَعُدُّ لَهُمْ عَدًّا ﴿٨٤﴾
19/Maryam-84: Fala taAAjal AAalayhim innama naAAuddu lahum AAaddan
Vraag daarom niet (O Moehammad) om bespoediging voor hen: voorwaar, Wij stellen voor ben hun tijd nauwkeurig vast. (84)
يَوْمَ نَحْشُرُ الْمُتَّقِينَ إِلَى الرَّحْمَنِ وَفْدًا ﴿٨٥﴾
19/Maryam-85: Yawma nahshuru almuttaqeena ila alrrahmani wafdan
Op die Dag zullen Wij de Moeftaqôen voor de Barmhartige verzamelen als afgevaardigen. (85)
وَنَسُوقُ الْمُجْرِمِينَ إِلَى جَهَنَّمَ وِرْدًا ﴿٨٦﴾
19/Maryam-86: Wanasooqu almujrimeena ila jahannama wirdan
En Wij zullen de misdadigers naar de Hel drijven, opgedreven (als vee). (86)
لَا يَمْلِكُونَ الشَّفَاعَةَ إِلَّا مَنِ اتَّخَذَ عِندَ الرَّحْمَنِ عَهْدًا ﴿٨٧﴾
19/Maryam-87: La yamlikoona alshshafaAAata illa mani ittakhatha AAinda alrrahmani AAahdan
Zij hebben geen macht tot voorspraak, behalve wie iuet de Barmhartige een verbond heeft gesloten. (87)
وَقَالُوا اتَّخَذَ الرَّحْمَنُ وَلَدًا ﴿٨٨﴾
19/Maryam-88: Waqaloo ittakhatha alrrahmanu waladan
En zij zeiden: "De Barmhartige heeft Zich een zoon genomen." (88)
لَقَدْ جِئْتُمْ شَيْئًا إِدًّا ﴿٨٩﴾
19/Maryam-89: Laqad ji/tum shay-an iddan
Voorzeker, jullie zijn met iets verwerpelijks gekomen. (89)
تَكَادُ السَّمَاوَاتُ يَتَفَطَّرْنَ مِنْهُ وَتَنشَقُّ الْأَرْضُ وَتَخِرُّ الْجِبَالُ هَدًّا ﴿٩٠﴾
19/Maryam-90: Takadu alssamawatu yatafattarna minhu watanshaqqu al-ardu watakhirru aljibalu haddan
De hemelen staan daardoor op het punt om open te barsten en de aarde om open te splijten en de bergen om uiteen te vallen! (90)
أَن دَعَوْا لِلرَّحْمَنِ وَلَدًا ﴿٩١﴾
19/Maryam-91: An daAAaw lilrrahmani waladan
Omdat zij een zoon toeschrijven aan de Barmhartige. (91)
وَمَا يَنبَغِي لِلرَّحْمَنِ أَن يَتَّخِذَ وَلَدًا ﴿٩٢﴾
19/Maryam-92: Wama yanbaghee lilrrahmani an yattakhitha waladan
Het is niet passend voor de Barmhartige om Zich een zoon te nemen. (92)
إِن كُلُّ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ إِلَّا آتِي الرَّحْمَنِ عَبْدًا ﴿٩٣﴾
19/Maryam-93: In kullu man fee alssamawati waal-ardi illa atee alrrahmani AAabdan
En er is niemand in de hemelen of (op) de aarde of bij zal als een dienaar naar de Barmhartige komen. (93)
لَقَدْ أَحْصَاهُمْ وَعَدَّهُمْ عَدًّا ﴿٩٤﴾
19/Maryam-94: Laqad ahsahum waAAaddahum AAaddan
Voorzeker, Hij heeft hun aantal het beste berekend en Hij heeft hun aantal nauwkeurig vastgesteld. (94)
وَكُلُّهُمْ آتِيهِ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فَرْدًا ﴿٩٥﴾
19/Maryam-95: Wakulluhum ateehi yawma alqiyamati fardan
leder van ben zal op de Dag der Opstanding alleen tot Hem komen. (95)
إِنَّ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ سَيَجْعَلُ لَهُمُ الرَّحْمَنُ وُدًّا ﴿٩٦﴾
19/Maryam-96: Inna allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati sayajAAalu lahumu alrrahmanu wuddan
Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten: de Barmhartige zal hen liefde schenken. (96)
فَإِنَّمَا يَسَّرْنَاهُ بِلِسَانِكَ لِتُبَشِّرَ بِهِ الْمُتَّقِينَ وَتُنذِرَ بِهِ قَوْمًا لُّدًّا ﴿٩٧﴾
19/Maryam-97: Fa-innama yassarnahu bilisanika litubashshira bihi almuttaqeena watunthira bihi qawman luddan
Voorwar, Wij hebben hem gemakkelijk in jouw taal (O Moehammad) gemaakt opdat jij er goede tijdingen mee brengt aan de Moettaqôen en liet twistende volk er mee waarschuwt. (97)
وَكَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُم مِّن قَرْنٍ هَلْ تُحِسُّ مِنْهُم مِّنْ أَحَدٍ أَوْ تَسْمَعُ لَهُمْ رِكْزًا ﴿٩٨﴾
19/Maryam-98: Wakam ahlakna qablahum min qarnin hal tuhissu minhum min ahadin aw tasmaAAu lahum rikzan
En hoeveel generaties vóór hen hebben Wij niet vernietigd? Zie jij ook maar één van hen of hoor je hun zacht gefluister? (98)