Nederlands [Veranderen]

Ta-Ha 1-135, Soera Ta Ha (20/Ta-Ha)

Soera Ta-Ha - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Ta-Ha - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Ta-Ha - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة طه

Soera Ta-Ha

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

طه ﴿١﴾
20/Ta-Ha-1: Ta-ha
Thâ Hâ. (1)
مَا أَنزَلْنَا عَلَيْكَ الْقُرْآنَ لِتَشْقَى ﴿٢﴾
20/Ta-Ha-2: Ma anzalna AAalayka alqur-ana litashqa
Wij hebben de Koran niet tot jou doen neerdalen om jou ongelukkig te maken. (2)
إِلَّا تَذْكِرَةً لِّمَن يَخْشَى ﴿٣﴾
20/Ta-Ha-3: Illa tathkiratan liman yakhsha
Maar slechts als een waarschuwing voor wie (Allah) vreest. (3)
تَنزِيلًا مِّمَّنْ خَلَقَ الْأَرْضَ وَالسَّمَاوَاتِ الْعُلَى ﴿٤﴾
20/Ta-Ha-4: Tanzeelan mimman khalaqa al-arda waalssamawati alAAula
Als een openbaring van Hem Die de aarde en de hoge hemelen geschapen heeft. (4)
الرَّحْمَنُ عَلَى الْعَرْشِ اسْتَوَى ﴿٥﴾
20/Ta-Ha-5: Alrrahmanu AAala alAAarshi istawa
De Barmhartige, Die op de Troon zetelt. (5)
لَهُ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَمَا تَحْتَ الثَّرَى ﴿٦﴾
20/Ta-Ha-6: Lahu ma fee alssamawati wama fee al-ardi wama baynahuma wama tahta alththara
Aan Hem behoort wat in de hemelen en op de aarde is en wat ertussen is en wat zich onder de grond bevindt. (6)
وَإِن تَجْهَرْ بِالْقَوْلِ فَإِنَّهُ يَعْلَمُ السِّرَّ وَأَخْفَى ﴿٧﴾
20/Ta-Ha-7: Wa-in tajhar bialqawli fa-innahu yaAAlamu alssirra waakhfa
Of jij niet luide stem spreekt (of niet): voorwaar, Hij kent het geheim en het meest verborgene. (7)
اللَّهُ لَا إِلَهَ إِلَّا هُوَ لَهُ الْأَسْمَاء الْحُسْنَى ﴿٨﴾
20/Ta-Ha-8: Allahu la ilaha illa huwa lahu al-asmao alhusna
Allah, er is geen god den Hij, de Schone Namen (Asmâoelhoesnâ)behoren Hem toe. (8)
وَهَلْ أَتَاكَ حَدِيثُ مُوسَى ﴿٩﴾
20/Ta-Ha-9: Wahal ataka hadeethu moosa
En heeft het verhaal van Môesa jou bereikt? (9)
إِذْ رَأَى نَارًا فَقَالَ لِأَهْلِهِ امْكُثُوا إِنِّي آنَسْتُ نَارًا لَّعَلِّي آتِيكُم مِّنْهَا بِقَبَسٍ أَوْ أَجِدُ عَلَى النَّارِ هُدًى ﴿١٠﴾
20/Ta-Ha-10: Ith raa naran faqala li-ahlihi omkuthoo innee anastu naran laAAallee ateekum minha biqabasin aw ajidu AAala alnnari hudan
Toen hij een vuur zag, en tot zij familie zei "Blijft hier, want ik zie een vuur. Misschien zal ik daarvan een fakkel bij jullie brengen of zal ik bij het vuur Leiding vinden." (10)
فَلَمَّا أَتَاهَا نُودِي يَا مُوسَى ﴿١١﴾
20/Ta-Ha-11: Falamma ataha noodiya ya moosa
En toen hij daar aankwam, werd geroepen: "O Môesa!" (11)
إِنِّي أَنَا رَبُّكَ فَاخْلَعْ نَعْلَيْكَ إِنَّكَ بِالْوَادِ الْمُقَدَّسِ طُوًى ﴿١٢﴾
20/Ta-Ha-12: Innee ana rabbuka faikhlaAA naAAlayka innaka bialwadi almuqaddasi tuwan
Voorwaar, Ik ben jouw Heer, dus trek jouw sandalen uit: vooirwau, jij bevindt je in de heilige vallei Thoewa. (12)
وَأَنَا اخْتَرْتُكَ فَاسْتَمِعْ لِمَا يُوحَى ﴿١٣﴾
20/Ta-Ha-13: Waana ikhtartuka faistamiAA lima yooha
En ik heb jou uitverkoren, dus luister naar wat geopenbaard wordt. (13)
إِنَّنِي أَنَا اللَّهُ لَا إِلَهَ إِلَّا أَنَا فَاعْبُدْنِي وَأَقِمِ الصَّلَاةَ لِذِكْرِي ﴿١٤﴾
20/Ta-Ha-14: Innanee ana Allahu la ilaha illa ana faoAAbudnee waaqimi alssalata lithikree
Voorwaarm, Ik ben Allah, er is geen god dan Ik. Aanbid mij daarom en onderhoud de shalât om Mij te gedenken. (14)
إِنَّ السَّاعَةَ ءاَتِيَةٌ أَكَادُ أُخْفِيهَا لِتُجْزَى كُلُّ نَفْسٍ بِمَا تَسْعَى ﴿١٥﴾
20/Ta-Ha-15: Inna alssaAAata atiyatun akadu okhfeeha litujza kullu nafsin bima tasAAa
Voorwaar, het Uur zal komen. Ik sta op het punt om Zelf te onthullen dat iedere ziel beloond zal worden voor wat zij nastreeft. (15)
فَلاَ يَصُدَّنَّكَ عَنْهَا مَنْ لاَ يُؤْمِنُ بِهَا وَاتَّبَعَ هَوَاهُ فَتَرْدَى ﴿١٦﴾
20/Ta-Ha-16: Fala yasuddannaka AAanha man la yu/minu biha waittabaAAa hawahu fatarda
Laat je daarom er niet van affhouden door degene die er niet in gelooft en zijn begeerte volgt, zodat jij niet ten onder gaat. (16)
وَمَا تِلْكَ بِيَمِينِكَ يَا مُوسَى ﴿١٧﴾
20/Ta-Ha-17: Wama tilka biyameenika ya moosa
Wat is dat daar in jouw rechterhand, O Môesa?" (17)
قَالَ هِيَ عَصَايَ أَتَوَكَّأُ عَلَيْهَا وَأَهُشُّ بِهَا عَلَى غَنَمِي وَلِيَ فِيهَا مَآرِبُ أُخْرَى ﴿١٨﴾
20/Ta-Ha-18: Qala hiya AAasaya atawakkao AAalayha waahushshu biha AAala ghanamee waliya feeha maaribu okhra
Hij (Môesa) zei: "Dat is mijn staf, waarop ik leun en warmee ik bladeren afsla voor mijn schapen en die ik ook voor andere doelen gebruik." (18)
قَالَ أَلْقِهَا يَا مُوسَى ﴿١٩﴾
20/Ta-Ha-19: Qala alqiha ya moosa
Hij (Allah) zei: "Werp hem neer, O Môesa!" (19)
فَأَلْقَاهَا فَإِذَا هِيَ حَيَّةٌ تَسْعَى ﴿٢٠﴾
20/Ta-Ha-20: Faalqaha fa-itha hiya hayyatun tasAAa
Toen wierp hij hem neer en hij word een slang die zich snel voortbewoog. (20)
قَالَ خُذْهَا وَلَا تَخَفْ سَنُعِيدُهَا سِيرَتَهَا الْأُولَى ﴿٢١﴾
20/Ta-Ha-21: Qala khuthha wala takhaf sanuAAeeduha seerataha al-oola
Hij (Allah) zei: "Pak hem op en wees niet bang, Wij zullen hem weer in de oorspronkelijke toestand terugbrengen. (21)
وَاضْمُمْ يَدَكَ إِلَى جَنَاحِكَ تَخْرُجْ بَيْضَاء مِنْ غَيْرِ سُوءٍ آيَةً أُخْرَى ﴿٢٢﴾
20/Ta-Ha-22: Waodmum yadaka ila janahika takhruj baydaa min ghayri soo-in ayatan okhra
En stop jouw hand onderjouw kraag, hij zal wit tevoorschijn komen, zonder ziekte, als een ander Teken. (22)
لِنُرِيَكَ مِنْ آيَاتِنَا الْكُبْرَى ﴿٢٣﴾
20/Ta-Ha-23: Linuriyaka min ayatina alkubra
Zodat Wij jou iets te laten zien van Onze gmte Tekenen. (23)
اذْهَبْ إِلَى فِرْعَوْنَ إِنَّهُ طَغَى ﴿٢٤﴾
20/Ta-Ha-24: Ithhab ila firAAawna innahu tagha
Ga naar Fir'aun: voorwaar, hij overtrad." (24)
قَالَ رَبِّ اشْرَحْ لِي صَدْرِي ﴿٢٥﴾
20/Ta-Ha-25: Qala rabbi ishrah lee sadree
Hij (Môesa) zei: "O Heer, verruim mijn borst. (25)
وَيَسِّرْ لِي أَمْرِي ﴿٢٦﴾
20/Ta-Ha-26: Wayassir lee amree
En maak mijn taak makkelijk voor mij. (26)
وَاحْلُلْ عُقْدَةً مِّن لِّسَانِي ﴿٢٧﴾
20/Ta-Ha-27: Waohlul AAuqdatan min lisanee
En verlos mij van het gebrek in mijn tong. (27)
يَفْقَهُوا قَوْلِي ﴿٢٨﴾
20/Ta-Ha-28: Yafqahoo qawlee
Zodat zij mijn woorden zullen begrijpen. (28)
وَاجْعَل لِّي وَزِيرًا مِّنْ أَهْلِي ﴿٢٩﴾
20/Ta-Ha-29: WaijAAal lee wazeeran min ahlee
En stel voor mij een helper aan uit mijn familie. (29)
هَارُونَ أَخِي ﴿٣٠﴾
20/Ta-Ha-30: Haroona akhee
Hârôen, mijn broeder. (30)
اشْدُدْ بِهِ أَزْرِي ﴿٣١﴾
20/Ta-Ha-31: Oshdud bihi azree
Versterk met hem mijn kracht. (31)
وَأَشْرِكْهُ فِي أَمْرِي ﴿٣٢﴾
20/Ta-Ha-32: Waashrik-hu fee amree
En laat hem delen in mijn taak. (32)
كَيْ نُسَبِّحَكَ كَثِيرًا ﴿٣٣﴾
20/Ta-Ha-33: Kay nusabbihaka katheeran
Zodat wij U veel kunnen prijzen. (33)
وَنَذْكُرَكَ كَثِيرًا ﴿٣٤﴾
20/Ta-Ha-34: Wanathkuraka katheeran
En U veel zullen gedenken. (34)
إِنَّكَ كُنتَ بِنَا بَصِيرًا ﴿٣٥﴾
20/Ta-Ha-35: Innaka kunta bina baseeran
Voorwaar, U bent Alziend over ons." (35)
قَالَ قَدْ أُوتِيتَ سُؤْلَكَ يَا مُوسَى ﴿٣٦﴾
20/Ta-Ha-36: Qala qad ooteeta su/laka ya moosa
Hij (Allah) zei: "Waarlijk, jouw verzoek is ingewilligd, O Môesa. (36)
وَلَقَدْ مَنَنَّا عَلَيْكَ مَرَّةً أُخْرَى ﴿٣٧﴾
20/Ta-Ha-37: Walaqad mananna AAalayka marratan okhra
En voorzeker, Wij hebben jou een andere keer begunstigd. (37)
إِذْ أَوْحَيْنَا إِلَى أُمِّكَ مَا يُوحَى ﴿٣٨﴾
20/Ta-Ha-38: Ith awhayna ila ommika ma yooha
Toen Wi jouw moeder inspireerden met wat geinspireerd werd. (38)
أَنِ اقْذِفِيهِ فِي التَّابُوتِ فَاقْذِفِيهِ فِي الْيَمِّ فَلْيُلْقِهِ الْيَمُّ بِالسَّاحِلِ يَأْخُذْهُ عَدُوٌّ لِّي وَعَدُوٌّ لَّهُ وَأَلْقَيْتُ عَلَيْكَ مَحَبَّةً مِّنِّي وَلِتُصْنَعَ عَلَى عَيْنِي ﴿٣٩﴾
20/Ta-Ha-39: Ani iqthifeehi fee alttabooti faiqthifeehi fee alyammi falyulqihi alyammu bialssahili ya/khuthhu AAaduwwun lee waAAaduwwun lahu waalqaytu AAalayka mahabbatan minnee walitusnaAAa AAala AAaynee
(Wij zeiden haar:) 'Leg hem in de kist en werp hem in de zee, zodat de zee hem op de kust zal werpen; een vijand van Mij en een vijand van hem zal hem opnemen.' En ik heb Mijn liefde over jou uitgestort opdat jij onder Mijn toezicht grootgebracht werd. (39)
إِذْ تَمْشِي أُخْتُكَ فَتَقُولُ هَلْ أَدُلُّكُمْ عَلَى مَن يَكْفُلُهُ فَرَجَعْنَاكَ إِلَى أُمِّكَ كَيْ تَقَرَّ عَيْنُهَا وَلَا تَحْزَنَ وَقَتَلْتَ نَفْسًا فَنَجَّيْنَاكَ مِنَ الْغَمِّ وَفَتَنَّاكَ فُتُونًا فَلَبِثْتَ سِنِينَ فِي أَهْلِ مَدْيَنَ ثُمَّ جِئْتَ عَلَى قَدَرٍ يَا مُوسَى ﴿٤٠﴾
20/Ta-Ha-40: Ith tamshee okhtuka fataqoolu hal adullukum AAala man yakfuluhu farajaAAnaka ila ommika kay taqarra AAaynuha wala tahzana waqatalta nafsan fanajjaynaka mina alghammi wafatannaka futoonan falabithta sineena fee ahli madyana thumma ji/ta AAala qadarin ya mo
Toen jouw zuster heenging en (tegen de familie van Fir'aun) zei: 'Zal ik hem naar iemand brengen, die voor hem kan zorgen?' Zo brachten Wij jou bij jouw moeder terug, zodat haar ogen verblijdden en niet treurden. En jij hebt iemand gedood; daarop hebben Wij jou uit de moeilijkheden gered en Wij hebben jou aan veel beproevingen blootgesteld. Zo verbleef jij jaren onder het volk van Madyan, toen kwam jij, zoals bepaald, O Môesa. (40)
وَاصْطَنَعْتُكَ لِنَفْسِي ﴿٤١﴾
20/Ta-Ha-41: WaistanaAAtuka linafsee
En ik heb jou voor Mijzelf gekozen. (41)
اذْهَبْ أَنتَ وَأَخُوكَ بِآيَاتِي وَلَا تَنِيَا فِي ذِكْرِي ﴿٤٢﴾
20/Ta-Ha-42: Ithhab anta waakhooka bi-ayatee wala taniya fee thikree
Gaat heen jij en je broeder en veronachtzaamt Mijn gedachtenis niet. (42)
اذْهَبَا إِلَى فِرْعَوْنَ إِنَّهُ طَغَى ﴿٤٣﴾
20/Ta-Ha-43: Ithhaba ila firAAawna innahu tagha
Gaat naar Fir'aun: voorwaar, hij overtrad. (43)
فَقُولَا لَهُ قَوْلًا لَّيِّنًا لَّعَلَّهُ يَتَذَكَّرُ أَوْ يَخْشَى ﴿٤٤﴾
20/Ta-Ha-44: Faqoola lahu qawlan layyinan laAAallahu yatathakkaru aw yakhsha
En spreekt mild tot hem, moge hij zich laten vermanen, of er bang van worden." (44)
قَالَا رَبَّنَا إِنَّنَا نَخَافُ أَن يَفْرُطَ عَلَيْنَا أَوْ أَن يَطْغَى ﴿٤٥﴾
20/Ta-Ha-45: Qala rabbana innana nakhafu an yafruta AAalayna aw an yatgha
Zij zeiden: "Onze Heer, voorwaar, wij zijn bang dat hij gewelddadig zal zijn tegen ons, of zal overtreden." (45)
قَالَ لَا تَخَافَا إِنَّنِي مَعَكُمَا أَسْمَعُ وَأَرَى ﴿٤٦﴾
20/Ta-Ha-46: Qala la takhafa innanee maAAakuma asmaAAu waara
Hij zei: "Weest niet bang. Voorwaar, Ik ben met jullie beiden, Ik hoor en Ik zie. (46)
فَأْتِيَاهُ فَقُولَا إِنَّا رَسُولَا رَبِّكَ فَأَرْسِلْ مَعَنَا بَنِي إِسْرَائِيلَ وَلَا تُعَذِّبْهُمْ قَدْ جِئْنَاكَ بِآيَةٍ مِّن رَّبِّكَ وَالسَّلَامُ عَلَى مَنِ اتَّبَعَ الْهُدَى ﴿٤٧﴾
20/Ta-Ha-47: Fa/tiyahu faqoola inna rasoola rabbika faarsil maAAana banee isra-eela wala tuAAaththibhum qad ji/naka bi-ayatin min rabbika waalssalamu AAala mani ittabaAAa alhuda
Gaat daarom naar hem toe. en zegt: 'Voorwaar, wij zijn Boodschappers van jouw Heer, stuur de Kinderen van Israël met ons en bestraft hen niet. Wij zijn waarlijk tot jou gekomen met een Teken van jouw Heer, en vrede is met degene die de Leiding volgde. (47)
إِنَّا قَدْ أُوحِيَ إِلَيْنَا أَنَّ الْعَذَابَ عَلَى مَن كَذَّبَ وَتَوَلَّى ﴿٤٨﴾
20/Ta-Ha-48: Inna qad oohiya ilayna anna alAAathaba AAala man kaththaba watawalla
Voorwaar, het is aan ons geopenbaard, dat de bestraffing over hem zal komen die (Allah) loochent en zich afwendt."' (48)
قَالَ فَمَن رَّبُّكُمَا يَا مُوسَى ﴿٤٩﴾
20/Ta-Ha-49: Qala faman rabbukuma ya moosa
Hij (Fir'aun) zei: "Wie is jullie Heer, O Môesa?" (49)
قَالَ رَبُّنَا الَّذِي أَعْطَى كُلَّ شَيْءٍ خَلْقَهُ ثُمَّ هَدَى ﴿٥٠﴾
20/Ta-Ha-50: Qala rabbuna allathee aAAta kulla shay-in khalqahu thumma hada
Hij (Môesa) zei: "Onze Heer is Degene Die aan ieder ding van Zijn schepping vorm gegeven heeft en (het) daarna geleid heeft." (50)
قَالَ فَمَا بَالُ الْقُرُونِ الْأُولَى ﴿٥١﴾
20/Ta-Ha-51: Qala fama balu alqurooni al-oola
Hij (Fir'aun) zei, "Hoe staat het dan met de vroegere generaties?" (51)
قَالَ عِلْمُهَا عِندَ رَبِّي فِي كِتَابٍ لَّا يَضِلُّ رَبِّي وَلَا يَنسَى ﴿٥٢﴾
20/Ta-Ha-52: Qala AAilmuha AAinda rabbee fee kitabin la yadillu rabbee wala yansa
Hij (Môesa) zei: "De kennis over hen is bij mijn Heer, in een Boek. Mijn Heer maakt geen fouten en vergeet niet." (52)
الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ الْأَرْضَ مَهْدًا وَسَلَكَ لَكُمْ فِيهَا سُبُلًا وَأَنزَلَ مِنَ السَّمَاء مَاء فَأَخْرَجْنَا بِهِ أَزْوَاجًا مِّن نَّبَاتٍ شَتَّى ﴿٥٣﴾
20/Ta-Ha-53: Allathee jaAAala lakumu al-arda mahdan wasalaka lakum feeha subulan waanzala mina alssama-i maan faakhrajna bihi azwajan min nabatin shatta
Degene Die de aarde voor jullie uitspreidde en er wegen voor jullie op aanlegde, en water uit de hemel deed neerdalen. Waarmee Wij paren van verschillende soorten planten hebben voortgebracht. (53)
كُلُوا وَارْعَوْا أَنْعَامَكُمْ إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَاتٍ لِّأُوْلِي النُّهَى ﴿٥٤﴾
20/Ta-Ha-54: Kuloo wairAAaw anAAamakum inna fee thalika laayatin li-olee alnnuha
Eet en laat jullie vee grazen: voorwaar, daarin zijn Tekenen voor de bezitters van verstand. (54)
مِنْهَا خَلَقْنَاكُمْ وَفِيهَا نُعِيدُكُمْ وَمِنْهَا نُخْرِجُكُمْ تَارَةً أُخْرَى ﴿٥٥﴾
20/Ta-Ha-55: Minha khalaqnakum wafeeha nuAAeedukum waminha nukhrijukum taratan okhra
Uit haar hebben Wij jullie geschapen en daarin zullen Wij jullie terug doen keren en daaruit zullen Wij jullie een andere keer opwekken. (55)
وَلَقَدْ أَرَيْنَاهُ آيَاتِنَا كُلَّهَا فَكَذَّبَ وَأَبَى ﴿٥٦﴾
20/Ta-Ha-56: Walaqad araynahu ayatina kullaha fakaththaba waaba
En voorzeker, Wij hebben hem (Fir'aun) al Onze Tekenen laten zien, maar hij ontkende en weigerde. (56)
قَالَ أَجِئْتَنَا لِتُخْرِجَنَا مِنْ أَرْضِنَا بِسِحْرِكَ يَا مُوسَى ﴿٥٧﴾
20/Ta-Ha-57: Qala aji/tana litukhrijana min ardina bisihrika ya moosa
(Fir'aun zei:) "Ben jij naar ons toegekomen om ons uit ons land te verdrijven met jouw tovenarij, O Môesa? (57)
فَلَنَأْتِيَنَّكَ بِسِحْرٍ مِّثْلِهِ فَاجْعَلْ بَيْنَنَا وَبَيْنَكَ مَوْعِدًا لَّا نُخْلِفُهُ نَحْنُ وَلَا أَنتَ مَكَانًا سُوًى ﴿٥٨﴾
20/Ta-Ha-58: Falana/tiyannaka bisihrin mithlihi faijAAal baynana wabaynaka mawAAidan la nukhlifuhu nahnu wala anta makanan suwan
Dan zullen wij zeker met eenzelfde soort tovenarij voor jou komen, maak maar een afspraak tussen ons en jou, die wij niet verbreken en jij ook niet, op een plaats op gelijke afstand." (58)
قَالَ مَوْعِدُكُمْ يَوْمُ الزِّينَةِ وَأَن يُحْشَرَ النَّاسُ ضُحًى ﴿٥٩﴾
20/Ta-Ha-59: Qala mawAAidukum yawmu alzzeenati waan yuhshara alnnasu duhan
Hij (Môesa) zei: "Jullie afspraak zal op de feestdag zijn en laat de mensen in de ochtend verzameld worden." (59)
فَتَوَلَّى فِرْعَوْنُ فَجَمَعَ كَيْدَهُ ثُمَّ أَتَى ﴿٦٠﴾
20/Ta-Ha-60: Fatawalla firAAawnu fajamaAAa kaydahu thumma ata
Toen ging Fir'aun weg om zijn plannen te beramen en daarna kwam hij terug. (60)
قَالَ لَهُم مُّوسَى وَيْلَكُمْ لَا تَفْتَرُوا عَلَى اللَّهِ كَذِبًا فَيُسْحِتَكُمْ بِعَذَابٍ وَقَدْ خَابَ مَنِ افْتَرَى ﴿٦١﴾
20/Ta-Ha-61: Qala lahum moosa waylakum la taftaroo AAala Allahi kathiban fayushitakum biAAathabin waqad khaba mani iftara
Môesa zei tot hen: "Wee jullie, verzint geen leugens over Allah, want dan zal Hij jullie door een bestraffing vernietigen. En waarlijk, wie leugens verzint is degene die verlist." (61)
فَتَنَازَعُوا أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ وَأَسَرُّوا النَّجْوَى ﴿٦٢﴾
20/Ta-Ha-62: FatanazaAAoo amrahum baynahum waasarroo alnnajwa
Zij (de Lieden van Fir'aun) twistten met elkaar over hun zaak en hielden een geheim overleg. (62)
قَالُوا إِنْ هَذَانِ لَسَاحِرَانِ يُرِيدَانِ أَن يُخْرِجَاكُم مِّنْ أَرْضِكُم بِسِحْرِهِمَا وَيَذْهَبَا بِطَرِيقَتِكُمُ الْمُثْلَى ﴿٦٣﴾
20/Ta-Ha-63: Qaloo in hathani lasahirani yureedani an yukhrijakum min ardikum bisihrihima wayathhaba bitareeqatikumu almuthla
Zij zeiden: "Waarlijk, dit zijn zeker twee tovenaars, die jullie met hun tovenarij uit jullie land willen verdrijven en zij gaan jullie navolgenswaardige levenswijze doen verdwijnen. (63)
فَأَجْمِعُوا كَيْدَكُمْ ثُمَّ ائْتُوا صَفًّا وَقَدْ أَفْلَحَ الْيَوْمَ مَنِ اسْتَعْلَى ﴿٦٤﴾
20/Ta-Ha-64: FaajmiAAoo kaydakum thumma i/too saffan waqad aflaha alyawma mani istaAAla
Stelt daaarom jullie plan op en komt dan in rijen. En waarlijk, hij die vandaag Wint zal de overhand krijgen." (64)
قَالُوا يَا مُوسَى إِمَّا أَن تُلْقِيَ وَإِمَّا أَن نَّكُونَ أَوَّلَ مَنْ أَلْقَى ﴿٦٥﴾
20/Ta-Ha-65: Qaloo ya moosa imma an tulqiya wa-imma an nakoona awwala
Zij zeiden: "O Môesa, of jij werpt, of zijn wij het die het eerst werpen?" (65)
قَالَ بَلْ أَلْقُوا فَإِذَا حِبَالُهُمْ وَعِصِيُّهُمْ يُخَيَّلُ إِلَيْهِ مِن سِحْرِهِمْ أَنَّهَا تَسْعَى ﴿٦٦﴾
20/Ta-Ha-66: Qala bal alqoo fa-itha hibaluhum waAAisiyyuhum yukhayyalu ilayhi min sihrihim annaha tasAAa
Hij zei: "Werpt maar." En toen scheen het hem toe dat hun touwen en hun staven zich door hun tovenarij voortbewogen. (66)
فَأَوْجَسَ فِي نَفْسِهِ خِيفَةً مُّوسَى ﴿٦٧﴾
20/Ta-Ha-67: Faawjasa fee nafsihi kheefatan moosa
Toen voelde Môesa vrees in zich opkomen. (67)
قُلْنَا لَا تَخَفْ إِنَّكَ أَنتَ الْأَعْلَى ﴿٦٨﴾
20/Ta-Ha-68: Qulna la takhaf innaka anta al-aAAla
Wij (Allah) zeiden: "Vrees niet! Voorwaar, jij zult de overhand krijgen. (68)
وَأَلْقِ مَا فِي يَمِينِكَ تَلْقَفْ مَا صَنَعُوا إِنَّمَا صَنَعُوا كَيْدُ سَاحِرٍ وَلَا يُفْلِحُ السَّاحِرُ حَيْثُ أَتَى ﴿٦٩﴾
20/Ta-Ha-69: Waalqi ma fee yameenika talqaf ma sanaAAoo innama sanaAAoo kaydu sahirin wala yuflihu alssahiru haythu ata
Werp neer wat in jouw rechterhand is, het zal wat zij wrochtten verslinden. Voorwaar, wat zij wrochtten is slechts een list van een tovenaar. En de tovenaar wint niet, hoe hij het ook doet." (69)
فَأُلْقِيَ السَّحَرَةُ سُجَّدًا قَالُوا آمَنَّا بِرَبِّ هَارُونَ وَمُوسَى ﴿٧٠﴾
20/Ta-Ha-70: Faolqiya alssaharatu sujjadan qaloo amanna birabbi haroona wamoosa
Toen werden de tovenaars op hun knieën neergeworpen, zij zeiden: "Wij geloven in de Heer van Hârôen en Môesa," (70)
قَالَ آمَنتُمْ لَهُ قَبْلَ أَنْ آذَنَ لَكُمْ إِنَّهُ لَكَبِيرُكُمُ الَّذِي عَلَّمَكُمُ السِّحْرَ فَلَأُقَطِّعَنَّ أَيْدِيَكُمْ وَأَرْجُلَكُم مِّنْ خِلَافٍ وَلَأُصَلِّبَنَّكُمْ فِي جُذُوعِ النَّخْلِ وَلَتَعْلَمُنَّ أَيُّنَا أَشَدُّ عَذَابًا وَأَبْقَى ﴿٧١﴾
20/Ta-Ha-71: Qala amantum lahu qabla an athana lakum innahu lakabeerukumu allathee AAallamakumu alssihra falaoqattiAAanna aydiyakum waarjulakum min khilafin walaosallibannakum fee juthooAAi alnnakhli walataAAlamunna ayyuna ashaddu AAathaban waabqa
Hij (Fir'aun) zei: "Geloven jullie hem voordat ik jullie toestemming gegeven heb? Voorwaar, hij is zeker jullie meester die jullie tovenarij onderwezen heeft. Ik zal zeker jullie handen en voeten aan tegenovergestelde kanten afhakken en ik zal jullie zeker kruisigen aan de stammen van palmbomen! En jullie zullen zeker weten wie van ons strenger en blijvender is wat betreft bestraffing." (71)
قَالُوا لَن نُّؤْثِرَكَ عَلَى مَا جَاءنَا مِنَ الْبَيِّنَاتِ وَالَّذِي فَطَرَنَا فَاقْضِ مَا أَنتَ قَاضٍ إِنَّمَا تَقْضِي هَذِهِ الْحَيَاةَ الدُّنْيَا ﴿٧٢﴾
20/Ta-Ha-72: Qaloo lan nu/thiraka AAala ma jaana mina albayyinati waallathee fatarana faiqdi ma anta qadin innama taqdee hathihi alhayata alddunya
Zij zeiden: "Wij zullen jou nooit verkiezen boven de duidelijke Tekenen die tot ons gekomen zijn en Degene Die ons geschapen heeft. Besluit daarom wat je besluit is: voorwaar, wat jij ook besluit, dat is van het wereldse leven. (72)
إِنَّا آمَنَّا بِرَبِّنَا لِيَغْفِرَ لَنَا خَطَايَانَا وَمَا أَكْرَهْتَنَا عَلَيْهِ مِنَ السِّحْرِ وَاللَّهُ خَيْرٌ وَأَبْقَى ﴿٧٣﴾
20/Ta-Ha-73: Inna amanna birabbina liyaghfira lana khatayana wama akrahtana AAalayhi mina alssihri waAllahu khayrun waabqa
Voorwaar, wij geloven in onze Heer, opdat Hij onze zonden zal vergeven en (ook) de tovenarij, waartoe jij ons gedwongen hebt. En Allah is beter (in het belonen) en blijvender (in de bestraffinjg)." (73)
إِنَّهُ مَن يَأْتِ رَبَّهُ مُجْرِمًا فَإِنَّ لَهُ جَهَنَّمَ لَا يَمُوتُ فِيهَا وَلَا يَحْيى ﴿٧٤﴾
20/Ta-Ha-74: Innahu man ya/ti rabbahu mujriman fa-inna lahu jahannama la yamootu feeha wala yahya
Voorwaar, wie als een zondaar war zijn Heer komt, voor hem is zeker de Hel, waarin hij noch leeft noch sterft. (74)
وَمَنْ يَأْتِهِ مُؤْمِنًا قَدْ عَمِلَ الصَّالِحَاتِ فَأُوْلَئِكَ لَهُمُ الدَّرَجَاتُ الْعُلَى ﴿٧٥﴾
20/Ta-Ha-75: Waman ya/tihi mu/minan qad AAamila alssalihati faola-ika lahumu alddarajatu alAAula
En zij die als gelovigen naar Hem komen en waarlijk goede daden verrichten: zij zijn degenen die de hoge rangen krijgen. (75)
جَنَّاتُ عَدْنٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا وَذَلِكَ جَزَاء مَن تَزَكَّى ﴿٧٦﴾
20/Ta-Ha-76: Jannatu AAadnin tajree min tahtiha al-anharu khalideena feeha wathalika jazao man tazakka
De Tuinen van 'Adn ( het Paradijs), waar onder door de rivieren stromen, zij zijn eeuwig levenden darin. Dat is de beloning voor wie zich reinigt. (76)
وَلَقَدْ أَوْحَيْنَا إِلَى مُوسَى أَنْ أَسْرِ بِعِبَادِي فَاضْرِبْ لَهُمْ طَرِيقًا فِي الْبَحْرِ يَبَسًا لَّا تَخَافُ دَرَكًا وَلَا تَخْشَى ﴿٧٧﴾
20/Ta-Ha-77: Walaqad awhayna ila moosa an asri biAAibadee faidrib lahum tareeqan fee albahri yabasan la takhafu darakan wala takhsha
En voorzeker, Wij hebben aan Môesa geopenbaard: "Reis in de nacht met Mijn dienaren en sla (met je staf) voor hen een droge weg door de zee. Wees niet bang om bereikt te worden en wees niet angstig." (77)
فَأَتْبَعَهُمْ فِرْعَوْنُ بِجُنُودِهِ فَغَشِيَهُم مِّنَ الْيَمِّ مَا غَشِيَهُمْ ﴿٧٨﴾
20/Ta-Ha-78: FaatbaAAahum firAAawnu bijunoodihi faghashiyahum mina alyammi ma ghashiyahum
Toen volgde Fir'aun hen met zijn legers, daarop werden zij bedekt door de vloedgolf die over hen kwam. (78)
وَأَضَلَّ فِرْعَوْنُ قَوْمَهُ وَمَا هَدَى ﴿٧٩﴾
20/Ta-Ha-79: Waadalla firAAawnu qawmahu wama hada
En Fir'aun deed zijn volk dwalen en leidde hen niet. (79)
يَا بَنِي إِسْرَائِيلَ قَدْ أَنجَيْنَاكُم مِّنْ عَدُوِّكُمْ وَوَاعَدْنَاكُمْ جَانِبَ الطُّورِ الْأَيْمَنَ وَنَزَّلْنَا عَلَيْكُمُ الْمَنَّ وَالسَّلْوَى ﴿٨٠﴾
20/Ta-Ha-80: Ya banee isra-eela qad anjaynakum min AAaduwwikum wawaAAadnakum janiba alttoori al-aymana wanazzalna AAalaykumu almanna waalssalwa
O Kinderen van Israël, Wij hebben jullie waarlijk van jullie vijand gered en Wij sloten een verbond met jullie bij de rechterzijde van (de berg) Thôer en Wij deden Manna en kwartels voor jullie neerdalen. (80)
كُلُوا مِن طَيِّبَاتِ مَا رَزَقْنَاكُمْ وَلَا تَطْغَوْا فِيهِ فَيَحِلَّ عَلَيْكُمْ غَضَبِي وَمَن يَحْلِلْ عَلَيْهِ غَضَبِي فَقَدْ هَوَى ﴿٨١﴾
20/Ta-Ha-81: Kuloo min tayyibati ma razaqnakum wala tatghaw feehi fayahilla AAalaykum ghadabee waman yahlil AAalayhi ghadabee faqad hawa
Eet van de gome dingen, waarmee Wij jullie hebben voorzien en overdrijft niet zodat Mijn woede jullie niet treft. En wie door Mijn woede getroffen wordt zal waarlijk ten onder gaan. (81)
وَإِنِّي لَغَفَّارٌ لِّمَن تَابَ وَآمَنَ وَعَمِلَ صَالِحًا ثُمَّ اهْتَدَى ﴿٨٢﴾
20/Ta-Ha-82: Wa-innee laghaffarun liman taba waamana waAAamila salihan thumma ihtada
En voorwaar, Ik ben zeker een Vergevensgezinde voor degene die berouw toonde en geloofde en goede daden verrichtte en vervolgens Leiding volgde. (82)
وَمَا أَعْجَلَكَ عَن قَوْمِكَ يَا مُوسَى ﴿٨٣﴾
20/Ta-Ha-83: Wama aAAjalaka AAan qawmika ya moosa
(Allah zei:) "En wat heeft jou je van jouw volk doen weghaasten, O Môesa?" (83)
قَالَ هُمْ أُولَاء عَلَى أَثَرِي وَعَجِلْتُ إِلَيْكَ رَبِّ لِتَرْضَى ﴿٨٤﴾
20/Ta-Ha-84: Qala hum ola-i AAala atharee waAAajiltu ilayka rabbi litarda
Hij zei: "Zij volgen in mijn voetstappen en ik haastte mij naar U, O mijn Heer, om door U behaagd te worden." (84)
قَالَ فَإِنَّا قَدْ فَتَنَّا قَوْمَكَ مِن بَعْدِكَ وَأَضَلَّهُمُ السَّامِرِيُّ ﴿٨٥﴾
20/Ta-Ha-85: Qala fa-inna qad fatanna qawmaka min baAAdika waadallahumu alssamiriyyu
Hij (Allah) zei: "Wij hebben jou op de proef gesteld nadat jij (vertrok) en de Sâmirî bracht hen tot dwaling." (85)
فَرَجَعَ مُوسَى إِلَى قَوْمِهِ غَضْبَانَ أَسِفًا قَالَ يَا قَوْمِ أَلَمْ يَعِدْكُمْ رَبُّكُمْ وَعْدًا حَسَنًا أَفَطَالَ عَلَيْكُمُ الْعَهْدُ أَمْ أَرَدتُّمْ أَن يَحِلَّ عَلَيْكُمْ غَضَبٌ مِّن رَّبِّكُمْ فَأَخْلَفْتُم مَّوْعِدِي ﴿٨٦﴾
20/Ta-Ha-86: FarajaAAa moosa ila qawmihi ghadbana asifan qala ya qawmi alam yaAAidkum rabbukum waAAdan hasanan afatala AAalaykumu alAAahdu am aradtum an yahilla AAalaykum ghadabun min rabbikum faakhlaftum mawAAidee
Toen keerde Môesa terug naar zijn volk, woedend en vol spijt, en zei. "O mijn volk, heeft jullie Heer jullie geen goede belofte gedaan? Duurde (de vervulling van) de belofte te lang of wilden jullie dat de woede van jullie Heer jullie trof, zodat jullie mijn afspraak (met jullie) afzegden?" (86)
قَالُوا مَا أَخْلَفْنَا مَوْعِدَكَ بِمَلْكِنَا وَلَكِنَّا حُمِّلْنَا أَوْزَارًا مِّن زِينَةِ الْقَوْمِ فَقَذَفْنَاهَا فَكَذَلِكَ أَلْقَى السَّامِرِيُّ ﴿٨٧﴾
20/Ta-Ha-87: Qaloo ma akhlafna mawAAidaka bimalkina walakinna hummilna awzaran min zeenati alqawmi faqathafnaha fakathalika alqa alssamiriyyu
Zij zeiden: "Wij hebben de afspraak met jou niet uit vrije wil afgezegd, maar wij werden belast met ladingen sieraden van het volk. Toen gooiden wij die (in het vuur), net zoals de Sâmirî (ze in het vuur) wierp. (87)
فَأَخْرَجَ لَهُمْ عِجْلًا جَسَدًا لَهُ خُوَارٌ فَقَالُوا هَذَا إِلَهُكُمْ وَإِلَهُ مُوسَى فَنَسِيَ ﴿٨٨﴾
20/Ta-Ha-88: Faakhraja lahum AAijlan jasadan lahu khuwarun faqaloo hatha ilahukum wa-ilahu moosa fanasiya
Toen haalde de Sâmirî voor hen een beeld van een kalf (uit het vuur), met geloei. En zij zeiden: "Dit is jullie god en de god van Môesa, maar hij vergat (hem)." (88)
أَفَلَا يَرَوْنَ أَلَّا يَرْجِعُ إِلَيْهِمْ قَوْلًا وَلَا يَمْلِكُ لَهُمْ ضَرًّا وَلَا نَفْعًا ﴿٨٩﴾
20/Ta-Ha-89: Afala yarawna alla yarjiAAu ilayhim qawlan wala yamliku lahum darran wala nafAAan
Zien zij niet dat het geen woord aan hen terug gaf en het ook geen kracht had om voor hen schade (te voorkomen) of te baten? (89)
وَلَقَدْ قَالَ لَهُمْ هَارُونُ مِن قَبْلُ يَا قَوْمِ إِنَّمَا فُتِنتُم بِهِ وَإِنَّ رَبَّكُمُ الرَّحْمَنُ فَاتَّبِعُونِي وَأَطِيعُوا أَمْرِي ﴿٩٠﴾
20/Ta-Ha-90: Walaqad qala lahum haroonu min qablu ya qawmi innama futintum bihi wa-inna rabbakumu alrrahmanu faittabiAAoonee waateeAAoo amree
En voorzeker, Hârôen had tevoren gezegd: "O mijn volk, jullie worden daarmee op de proef gesteld. En voorwaar, jullie Heer is de Barmhartige. Volgt mij daarom en gehoorzaamt mijn bevel." (90)
قَالُوا لَن نَّبْرَحَ عَلَيْهِ عَاكِفِينَ حَتَّى يَرْجِعَ إِلَيْنَا مُوسَى ﴿٩١﴾
20/Ta-Ha-91: Qaloo lan nabraha AAalayhi AAakifeena hatta yarjiAAa ilayna moosa
Zij (de aanbidders van het kalf) zeiden: "Wij zullen nooit ophouden hein (te aanbidden), totdat Môesa tot ons terugkeert." (91)
قَالَ يَا هَارُونُ مَا مَنَعَكَ إِذْ رَأَيْتَهُمْ ضَلُّوا ﴿٩٢﴾
20/Ta-Ha-92: Qala ya haroonu ma manaAAaka ith raaytahum dalloo
Hij (Môesa) zei: "O Hârôen, wat hield jou tegen toen jij ben zag dwalen? (92)
أَلَّا تَتَّبِعَنِ أَفَعَصَيْتَ أَمْرِي ﴿٩٣﴾
20/Ta-Ha-93: Alla tattabiAAani afaAAasayta amree
Om mij te volgen? Ben jij dan ongehoor-zaam aan mijn bevel geweest?" (93)
قَالَ يَا ابْنَ أُمَّ لَا تَأْخُذْ بِلِحْيَتِي وَلَا بِرَأْسِي إِنِّي خَشِيتُ أَن تَقُولَ فَرَّقْتَ بَيْنَ بَنِي إِسْرَائِيلَ وَلَمْ تَرْقُبْ قَوْلِي ﴿٩٤﴾
20/Ta-Ha-94: Qala yabnaomma la ta/khuth bilihyatee wala bira/see innee khasheetu an taqoola farraqta bayna banee isra-eela walam tarqub qawlee
Hij (Hârôen) zei: "Zoon van mijn moeder, grijp mij niet bij mijn baard of bij mijn hoofd. Ik was bang dat jij zou zeggen: 'Jij hebt de Kinderen van Israël verdeeld en jij hebt mijn woorden niet in acht genomen." (94)
قَالَ فَمَا خَطْبُكَ يَا سَامِرِيُّ ﴿٩٥﴾
20/Ta-Ha-95: Qala fama khatbuka ya samiriyyu
Hij (Môesa) zei: "Wat was jouw geval, O sâmirî?" (95)
قَالَ بَصُرْتُ بِمَا لَمْ يَبْصُرُوا بِهِ فَقَبَضْتُ قَبْضَةً مِّنْ أَثَرِ الرَّسُولِ فَنَبَذْتُهَا وَكَذَلِكَ سَوَّلَتْ لِي نَفْسِي ﴿٩٦﴾
20/Ta-Ha-96: Qala basurtu bima lam yabsuroo bihi faqabadtu qabdatan min athari alrrasooli fanabathtuha wakathalika sawwalat lee nafsee
Hij (de Sâmiri) zei: "Ik doorzag wat zij niet doorzagen en ik nam een handvol uit het spoor van de gezant en ik strooide het (over het kalt). En zo verblijdde ik mijzelf" (96)
قَالَ فَاذْهَبْ فَإِنَّ لَكَ فِي الْحَيَاةِ أَن تَقُولَ لَا مِسَاسَ وَإِنَّ لَكَ مَوْعِدًا لَّنْ تُخْلَفَهُ وَانظُرْ إِلَى إِلَهِكَ الَّذِي ظَلْتَ عَلَيْهِ عَاكِفًا لَّنُحَرِّقَنَّهُ ثُمَّ لَنَنسِفَنَّهُ فِي الْيَمِّ نَسْفًا ﴿٩٧﴾
20/Ta-Ha-97: Qala faithhab fa-inna laka fee alhayati an taqoola la misasa wa-inna laka mawAAidan lan tukhlafahu waonthur ila ilahika allathee thalta AAalayhi AAakifan lanuharriqannahu thumma lanansifannahu fee alyammi nasfan
Hij (Môesa) zei: "Ga dan maar heen. Voorwaar, voor jou is er in het leven, dat jij slechts kan zeggen: 'Raak mij niet aan, 'en voorwaar, voor jou is er een afspraak (in het Hiernamaals), die nooit afgezegd kan worden. En kijk naar jouw god die jij voortdurend aan het aanbidden was: wij zullen hem zeker verbranden. En vervolgens werpen wij hem zeker als as in de zee!" (97)
إِنَّمَا إِلَهُكُمُ اللَّهُ الَّذِي لَا إِلَهَ إِلَّا هُوَ وَسِعَ كُلَّ شَيْءٍ عِلْمًا ﴿٩٨﴾
20/Ta-Ha-98: Innama ilahukumu Allahu allathee la ilaha illa huwa wasiAAa kulla shay-in AAilman
Voorwaar, jullie god is slechts Allah, er is geen god dan Hij. Hij omvat alle zaken met (Zijn) kennis. (98)
كَذَلِكَ نَقُصُّ عَلَيْكَ مِنْ أَنبَاء مَا قَدْ سَبَقَ وَقَدْ آتَيْنَاكَ مِن لَّدُنَّا ذِكْرًا ﴿٩٩﴾
20/Ta-Ha-99: Kathalika naqussu AAalayka min anba-i ma qad sabaqa waqad ataynaka min ladunna thikran
Zo verhalen Wij jou van de geschiedenissen van wat voorafgegaan is. En waarlijk, Wij hebben jou van Onze Zijde de Vermaning gegeven. (99)
مَنْ أَعْرَضَ عَنْهُ فَإِنَّهُ يَحْمِلُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ وِزْرًا ﴿١٠٠﴾
20/Ta-Ha-100: Man aAArada AAanhu fa-innahu yahmilu yawma alqiyamati wizran
Hij, die zich ervan afwendt: voorwaar, hij zal op de Dag der Opstanding een zonde dragen. (100)
خَالِدِينَ فِيهِ وَسَاء لَهُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ حِمْلًا ﴿١٠١﴾
20/Ta-Ha-101: Khalideena feehi wasaa lahum yawma alqiyamati himlan
Zij zullen daarin eeuwig levenden zijn. Slecht zal de last voor hen zijn op de Dag der Opstanding! (101)
يَوْمَ يُنفَخُ فِي الصُّورِ وَنَحْشُرُ الْمُجْرِمِينَ يَوْمَئِذٍ زُرْقًا ﴿١٠٢﴾
20/Ta-Ha-102: Yawma yunfakhu fee alssoori wanahshuru almujrimeena yawma-ithin zurqan
Op de Dag, waarop op de bazuin wordt geblazen en Wij de zondaren verzamelen, met hun afschrikwekkende gezichten. (102)
يَتَخَافَتُونَ بَيْنَهُمْ إِن لَّبِثْتُمْ إِلَّا عَشْرًا ﴿١٠٣﴾
20/Ta-Ha-103: Yatakhafatoona baynahum in labithtum illa AAashran
Fluisterend onder elkaar zeggen ze: "Jullie hebben slechts tien dagen op aarde verbleven." (103)
نَحْنُ أَعْلَمُ بِمَا يَقُولُونَ إِذْ يَقُولُ أَمْثَلُهُمْ طَرِيقَةً إِن لَّبِثْتُمْ إِلَّا يَوْمًا ﴿١٠٤﴾
20/Ta-Ha-104: Nahnu aAAlamu bima yaqooloona ith yaqoolu amthaluhum tareeqatan in labithtum illa yawman
Wij weten het beste wat zij zeggen wanneer degene die het meest voorbeeldig de Weg volgde onder hen zegt. "Jullie hebben er slechts één dag verbleven." (104)
وَيَسْأَلُونَكَ عَنِ الْجِبَالِ فَقُلْ يَنسِفُهَا رَبِّي نَسْفًا ﴿١٠٥﴾
20/Ta-Ha-105: Wayas-aloonaka AAani aljibali faqul yansifuha rabbee nasfan
En zij vragen jou over de bergen. Zeg dan: "Mijn Heer zal ze als pulver doen uiteenvallen. (105)
فَيَذَرُهَا قَاعًا صَفْصَفًا ﴿١٠٦﴾
20/Ta-Ha-106: Fayatharuha qaAAan safsafan
En Hij laat hen achter als een kale vlakte. (106)
لَا تَرَى فِيهَا عِوَجًا وَلَا أَمْتًا ﴿١٠٧﴾
20/Ta-Ha-107: La tara feeha AAiwajan wala amtan
Waarop je geen lage en hoge (plaatsen) ziet." (107)
يَوْمَئِذٍ يَتَّبِعُونَ الدَّاعِيَ لَا عِوَجَ لَهُ وَخَشَعَت الْأَصْوَاتُ لِلرَّحْمَنِ فَلَا تَسْمَعُ إِلَّا هَمْسًا ﴿١٠٨﴾
20/Ta-Ha-108: Yawma-ithin yattabiAAoona alddaAAiya la AAiwaja lahu wakhashaAAati al-aswatu lilrrahmani fala tasmaAAu illa hamsan
Op die dag zullen zij de Oproeper volgen; er is geen (mogelijkeid) om aan hem te ontsnappen. En stemmen zullen zacht klinken tegenover de Barmhartige, zodat je niets dan gefluister hoort. (108)
يَوْمَئِذٍ لَّا تَنفَعُ الشَّفَاعَةُ إِلَّا مَنْ أَذِنَ لَهُ الرَّحْمَنُ وَرَضِيَ لَهُ قَوْلًا ﴿١٠٩﴾
20/Ta-Ha-109: Yawma-ithin la tanfaAAu alshshafaAAatu illa man athina lahu alrrahmanu waradiya lahu qawlan
Op de Dag is bemiddeling niet van nut, behalve voor hem, aan wie de Barmhartige toestemming geeft en wiens woorden Hem welgevallen. (109)
يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلَا يُحِيطُونَ بِهِ عِلْمًا ﴿١١٠﴾
20/Ta-Ha-110: YaAAlamu ma bayna aydeehim wama khalfahum wala yuheetoona bihi AAilman
Hij weet wat vôôr hen is en wat achter hen is, en zij kunnen Hem met kennis niet omvatten. (110)
وَعَنَتِ الْوُجُوهُ لِلْحَيِّ الْقَيُّومِ وَقَدْ خَابَ مَنْ حَمَلَ ظُلْمًا ﴿١١١﴾
20/Ta-Ha-111: WaAAanati alwujoohu lilhayyi alqayyoomi waqad khaba man hamala thulman
En alle gezichten zullen eerbiedig neerbuigen voor de Levende, de Zelfstandige. En waarlijk, hij die onrecht pleegde zal teleurgesteld worden. (111)
وَمَن يَعْمَلْ مِنَ الصَّالِحَاتِ وَهُوَ مُؤْمِنٌ فَلَا يَخَافُ ظُلْمًا وَلَا هَضْمًا ﴿١١٢﴾
20/Ta-Ha-112: Waman yaAAmal mina alssalihati wahuwa mu/minun fala yakhafu thulman wala hadman
En hij die goede daden verrichtte en een gelovige was, hoeft niet bang te zijn voor onrecht of verlies. (112)
وَكَذَلِكَ أَنزَلْنَاهُ قُرْآنًا عَرَبِيًّا وَصَرَّفْنَا فِيهِ مِنَ الْوَعِيدِ لَعَلَّهُمْ يَتَّقُونَ أَوْ يُحْدِثُ لَهُمْ ذِكْرًا ﴿١١٣﴾
20/Ta-Ha-113: Wakathalika anzalnahu qur-anan AAarabiyyan wasarrafna feehi mina alwaAAeedi laAAallahum yattaqoona aw yuhdithu lahum thikran
En zo hebben Wij hem neergezonden als een Arabische Koran en Wij hebben daarin waarschuwingen uiteengezet. Hopelijk zullen zij (Allah) vrezen of zal hij (de Koran) hen lering brengen. (113)
فَتَعَالَى اللَّهُ الْمَلِكُ الْحَقُّ وَلَا تَعْجَلْ بِالْقُرْآنِ مِن قَبْلِ أَن يُقْضَى إِلَيْكَ وَحْيُهُ وَقُل رَّبِّ زِدْنِي عِلْمًا ﴿١١٤﴾
20/Ta-Ha-114: FataAAala Allahu almaliku alhaqqu wala taAAjal bialqur-ani min qabli an yuqda ilayka wahyuhu waqul rabbi zidnee AAilman
En Verheven is Allah, de Ware Koning. En haast je niet met de Koran (O Moehammad), voordat zijn openbaring an jou voltooid is. En zeg: "'Mijn Heer, vermeerder voor mijn kennis." (114)
وَلَقَدْ عَهِدْنَا إِلَى آدَمَ مِن قَبْلُ فَنَسِيَ وَلَمْ نَجِدْ لَهُ عَزْمًا ﴿١١٥﴾
20/Ta-Ha-115: Walaqad AAahidna ila adama min qablu fanasiya walam najid lahu AAazman
En Wij hadden vroeger met Adam een verbond gesloten, maar hij vergat het. Wij vonden bij hem geen vastberadenheid. (115)
وَإِذْ قُلْنَا لِلْمَلَائِكَةِ اسْجُدُوا لِآدَمَ فَسَجَدُوا إِلَّا إِبْلِيسَ أَبَى ﴿١١٦﴾
20/Ta-Ha-116: Wa-ith qulna lilmala-ikati osjudoo li-adama fasajadoo illa ibleesa aba
En toen Wij tegen de Engelen Zeiden: "Werpt jullie neer voor Adam," wierpen zij zich neer, behalvc lblîs, hij weigerde. (116)
فَقُلْنَا يَا آدَمُ إِنَّ هَذَا عَدُوٌّ لَّكَ وَلِزَوْجِكَ فَلَا يُخْرِجَنَّكُمَا مِنَ الْجَنَّةِ فَتَشْقَى ﴿١١٧﴾
20/Ta-Ha-117: Faqulna ya adamu inna hatha AAaduwwun laka walizawjika fala yukhrijannakuma mina aljannati fatashqa
Daarop zeiden Wij: "O Adam, voorwaar, dit is zeker een vijand van jou en jouw vrouw. Laat hem daarom jullie niet uit het Paradijs verdrijven, want dan zal jij zeker ongelukkig worden. (117)
إِنَّ لَكَ أَلَّا تَجُوعَ فِيهَا وَلَا تَعْرَى ﴿١١٨﴾
20/Ta-Ha-118: Inna laka alla tajooAAa feeha wala taAAra
Voorwaar, daarin is voor jou geen honger en jij bent er niet naakt. (118)
وَأَنَّكَ لَا تَظْمَأُ فِيهَا وَلَا تَضْحَى ﴿١١٩﴾
20/Ta-Ha-119: Waannaka la tathmao feeha wala tadha
Jij hebt ef zeker geen dorst en jij wordt er niet blootgesteld aan hitte." (119)
فَوَسْوَسَ إِلَيْهِ الشَّيْطَانُ قَالَ يَا آدَمُ هَلْ أَدُلُّكَ عَلَى شَجَرَةِ الْخُلْدِ وَمُلْكٍ لَّا يَبْلَى ﴿١٢٠﴾
20/Ta-Ha-120: Fawaswasa ilayhi alshshaytanu qala ya adamu hal adulluka AAala shajarati alkhuldi wamulkin la yabla
Maar de Satan fluisterde hem in, en zei: "O Adam, zal ik jou de eeuwige boom wijzen en een koninkrij'k dat niet vergaat?" (120)
فَأَكَلَا مِنْهَا فَبَدَتْ لَهُمَا سَوْآتُهُمَا وَطَفِقَا يَخْصِفَانِ عَلَيْهِمَا مِن وَرَقِ الْجَنَّةِ وَعَصَى آدَمُ رَبَّهُ فَغَوَى ﴿١٢١﴾
20/Ta-Ha-121: Faakala minha fabadat lahuma saw-atuhuma watafiqa yakhsifani AAalayhima min waraqi aljannati waAAasa adamu rabbahu faghawa
Vervolgens aten zij ervan, zodat hun schaamte zichtbaar werd en zij begonnen zich te bedekken uwt bladeren van het Paradijs; en zo was Adam zijn Hecr ongehoorzaam en dwaalde hij. (121)
ثُمَّ اجْتَبَاهُ رَبُّهُ فَتَابَ عَلَيْهِ وَهَدَى ﴿١٢٢﴾
20/Ta-Ha-122: Thumma ijtabahu rabbuhu fataba AAalayhi wahada
Daarna koos zijn Heer hem uit en Hij aanvaardde zün berouw en leidde (hem). (122)
قَالَ اهْبِطَا مِنْهَا جَمِيعًا بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ فَإِمَّا يَأْتِيَنَّكُم مِّنِّي هُدًى فَمَنِ اتَّبَعَ هُدَايَ فَلَا يَضِلُّ وَلَا يَشْقَى ﴿١٢٣﴾
20/Ta-Ha-123: Qala ihbita minha jameeAAan baAAdukum libaAAdin AAaduwwun fa-imma ya/tiyannakum minnee hudan famani ittabaAAa hudaya fala yadillu wala yashqa
Hij (Allah) zei: "Daalt hieruit af, tezamen, onder jullie zal de één de vijand zijn van de ander. Maar als van Mij Leiding tot jullie komt: wie Mijn Leiding volgt dwaalt niet en is niet ongelukkig. (123)
وَمَنْ أَعْرَضَ عَن ذِكْرِي فَإِنَّ لَهُ مَعِيشَةً ضَنكًا وَنَحْشُرُهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ أَعْمَى ﴿١٢٤﴾
20/Ta-Ha-124: Waman aAArada AAan thikree fa-inna lahu maAAeeshatan dankan wanahshuruhu yawma alqiyamati aAAman
En hij die zich afwendt van Mijn Vemaning: voorwaar, er zal dan voor hem een benauwd leven zijn. En Wij zullen hen verzamelen op de Dag der Opstanding, in blinde toestand. (124)
قَالَ رَبِّ لِمَ حَشَرْتَنِي أَعْمَى وَقَدْ كُنتُ بَصِيرًا ﴿١٢٥﴾
20/Ta-Ha-125: Qala rabbi lima hashartanee aAAma waqad kuntu baseeran
Hij zal zeggen: "Mijn Heer, waarom verzamelt U mij in blinde toestand, terwijl ik vroeger in staat was om te zien?" (125)
قَالَ كَذَلِكَ أَتَتْكَ آيَاتُنَا فَنَسِيتَهَا وَكَذَلِكَ الْيَوْمَ تُنسَى ﴿١٢٦﴾
20/Ta-Ha-126: Qala kathalika atatka ayatuna fanaseetaha wakathalika alyawma tunsa
Hij (Allah) zai zeggen: "Zo is het. Onze Tekkenen zijn tot jou gekomen, maar jij verpt ze, en daaroin wordt jij vandaag vergeten." (126)
وَكَذَلِكَ نَجْزِي مَنْ أَسْرَفَ وَلَمْ يُؤْمِن بِآيَاتِ رَبِّهِ وَلَعَذَابُ الْآخِرَةِ أَشَدُّ وَأَبْقَى ﴿١٢٧﴾
20/Ta-Ha-127: Wakathalika najzee man asrafa walam yu/min bi-ayati rabbihi walaAAathabu al-akhirati ashaddu waabqa
En zo vergeiden Wij wie overschrijdt en niet in de Tekenen van zijn Heer gelooft. En de bestraffing in het Hiernamaals is zeker strenger en blijvender. (127)
أَفَلَمْ يَهْدِ لَهُمْ كَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُم مِّنَ الْقُرُونِ يَمْشُونَ فِي مَسَاكِنِهِمْ إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَاتٍ لِّأُوْلِي النُّهَى ﴿١٢٨﴾
20/Ta-Ha-128: Afalam yahdi lahum kam ahlakna qablahum mina alqurooni yamshoona fee masakinihim inna fee thalika laayatin li-olee alnnuha
Is er voor hen den geen Leiding in hoeveel genenties vóór hen Wij vernietigd hebben, en over wiens (vernietigde) woningen zij rondwandeled? Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor de bezittem van verstand. (128)
وَلَوْلَا كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَكَانَ لِزَامًا وَأَجَلٌ مُسَمًّى ﴿١٢٩﴾
20/Ta-Ha-129: Walawla kalimatun sabaqat min rabbika lakana lizaman waajalun musamman
En als er geen Wood van jouw Heer voorafgegan was, en het tijdstip niet vastgesteld was, dan zou (de bestraffing) ben zeker treffen. (129)
فَاصْبِرْ عَلَى مَا يَقُولُونَ وَسَبِّحْ بِحَمْدِ رَبِّكَ قَبْلَ طُلُوعِ الشَّمْسِ وَقَبْلَ غُرُوبِهَا وَمِنْ آنَاء اللَّيْلِ فَسَبِّحْ وَأَطْرَافَ النَّهَارِ لَعَلَّكَ تَرْضَى ﴿١٣٠﴾
20/Ta-Ha-130: Faisbir AAala ma yaqooloona wasabbih bihamdi rabbika qabla tulooAAi alshshamsi waqabla ghuroobiha wamin ana-i allayli fasabbih waatrafa alnnahari laAAallaka tarda
Wees daarom geduldig (O Moehammad) met wat zij zeggen en prijs de lof van jouw Heer vóór de zonsopgang en vóór haar ondergang en tijdens de nacht en prijs (Hem) op de uiteinden van de dag. Hopelijk ben jij tevreden. (130)
وَلَا تَمُدَّنَّ عَيْنَيْكَ إِلَى مَا مَتَّعْنَا بِهِ أَزْوَاجًا مِّنْهُمْ زَهْرَةَ الْحَيَاةِ الدُّنيَا لِنَفْتِنَهُمْ فِيهِ وَرِزْقُ رَبِّكَ خَيْرٌ وَأَبْقَى ﴿١٣١﴾
20/Ta-Ha-131: Wala tamuddanna AAaynayka ila ma mattaAAna bihi azwajan minhum zahrata alhayati alddunya linaftinahum feehi warizqu rabbika khayrun waabqa
En kijk niet met uitpuilende ogen naar wat Wij sommigen van hen aan genietingen hebben geschonken, (het is slechts) de versiering van het wereldse leven, om hen ermee op de proef te stellen. Ein de voorziening van jouw Heer is beter en blijvender. (131)
وَأْمُرْ أَهْلَكَ بِالصَّلَاةِ وَاصْطَبِرْ عَلَيْهَا لَا نَسْأَلُكَ رِزْقًا نَّحْنُ نَرْزُقُكَ وَالْعَاقِبَةُ لِلتَّقْوَى ﴿١٣٢﴾
20/Ta-Ha-132: Wa/mur ahlaka bialssalati waistabir AAalayha la nas-aluka rizqan nahnu narzuquka waalAAaqibatu lilttaqwa
En beveel jouw familie de shalât te verrichten en volhard daarin. Wij wagen van jou geen voorziening (te geven), Wij geven jou voorziening. Het (goede) einde is voor degene die (Allah) vreest. (132)
وَقَالُوا لَوْلَا يَأْتِينَا بِآيَةٍ مِّن رَّبِّهِ أَوَلَمْ تَأْتِهِم بَيِّنَةُ مَا فِي الصُّحُفِ الْأُولَى ﴿١٣٣﴾
20/Ta-Ha-133: Waqaloo lawla ya/teena bi-ayatin min rabbihi awa lam ta/tihim bayyinatu ma fee alssuhufi al-oola
En zij (de ongelovigen) zeggen: "Waarom is hij niet met een Teken van Zijn Heer tot ons gekomen?" Is er dan geen duidelijk Teken tot hen gekomen in de voorafgaande Geschriften? (133)
وَلَوْ أَنَّا أَهْلَكْنَاهُم بِعَذَابٍ مِّن قَبْلِهِ لَقَالُوا رَبَّنَا لَوْلَا أَرْسَلْتَ إِلَيْنَا رَسُولًا فَنَتَّبِعَ آيَاتِكَ مِن قَبْلِ أَن نَّذِلَّ وَنَخْزَى ﴿١٣٤﴾
20/Ta-Ha-134: Walaw anna ahlaknahum biAAathabin min qablihi laqaloo rabbana lawla arsalta ilayna rasoolan fanattabiAAa ayatika min qabli an nathilla wanakhza
En als Wij hen vernietigd hadden door een bestraffing voor hem (de Koran), dan zouden zij zeker zeggen: "Onze Heer, had U maar een Boodschapper naar ons gestuurd, dan zouden wij Uw Tekenen hebben gevolgd, voordat wij vemederd en te schande gemaakt werden!"' (134)
قُلْ كُلٌّ مُّتَرَبِّصٌ فَتَرَبَّصُوا فَسَتَعْلَمُونَ مَنْ أَصْحَابُ الصِّرَاطِ السَّوِيِّ وَمَنِ اهْتَدَى ﴿١٣٥﴾
20/Ta-Ha-135: Qul kullun mutarabbisun fatarabbasoo fasataAAlamoona man as-habu alssirati alssawiyyi wamani ihtada
Zeg: "Allen wachten af, wacht dus af. Jullie zullen te weten komen wie de volgers van het rechte Pad zijn en wie Leiding volgden." (135)