Nederlands [Veranderen]

Al-A'raf 1-206, Soera De Kantelen (7/Al-A'raf)

Soera Al-A'raf - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Al-A'raf - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Al-A'raf - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة الأعراف

Soera Al-A'raf

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

المص ﴿١﴾
7/Al-A'raf-1: Alif-lam-meem-sad
Alif Lâm Mîm Shâd. (1)
كِتَابٌ أُنزِلَ إِلَيْكَ فَلاَ يَكُن فِي صَدْرِكَ حَرَجٌ مِّنْهُ لِتُنذِرَ بِهِ وَذِكْرَى لِلْمُؤْمِنِينَ ﴿٢﴾
7/Al-A'raf-2: Kitabun onzila ilayka fala yakun fee sadrika harajun minhu litunthira bihi wathikra lilmu/mineena
(Dit is) een Boek dat aan jou (Moehammad) neergezonden is, laat er daarom geen bedruktheid in jouw borst zijn vanwege deze (Koran). (Hij is neergezonden) om ermee te waarschuwen, en is een vemaning voor de gelovigen. (2)
اتَّبِعُواْ مَا أُنزِلَ إِلَيْكُم مِّن رَّبِّكُمْ وَلاَ تَتَّبِعُواْ مِن دُونِهِ أَوْلِيَاء قَلِيلاً مَّا تَذَكَّرُونَ ﴿٣﴾
7/Al-A'raf-3: IttabiAAoo ma onzila ilaykum min rabbikum wala tattabiAAoo min doonihi awliyaa qaleelan ma tathakkaroona
Volgt dan hetgeen aan jullie is neergezonden van jullie Heer en volgt buiten Hem geen leiders. Weinig is het dat jullie je laten vermanen. (3)
وَكَم مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَاهَا فَجَاءهَا بَأْسُنَا بَيَاتًا أَوْ هُمْ قَآئِلُونَ ﴿٤﴾
7/Al-A'raf-4: Wakam min qaryatin ahlaknaha fajaaha ba/suna bayatan aw hum qa-iloona
En hoeveel steden hebben Wij niet vernietigd: Onze bestrafring kwam tot hen in de nacht of terwijl zij in de middag rustten. (4)
فَمَا كَانَ دَعْوَاهُمْ إِذْ جَاءهُمْ بَأْسُنَا إِلاَّ أَن قَالُواْ إِنَّا كُنَّا ظَالِمِينَ ﴿٥﴾
7/Al-A'raf-5: Fama kana daAAwahum ith jaahum ba/suna illa an qaloo inna kunna thalimeena
En hun smeekbede, toen Onze bestraffing tot hen kwam, was slechts dat zij zeiden: "Voorwaar, wij waren onrechtplegers." (5)
فَلَنَسْأَلَنَّ الَّذِينَ أُرْسِلَ إِلَيْهِمْ وَلَنَسْأَلَنَّ الْمُرْسَلِينَ ﴿٦﴾
7/Al-A'raf-6: Falanas-alanna allatheena orsila ilayhim walanas-alanna almursaleena
Wij zullen zeker degenen aan wie (Profeten) gezonden waren ondervragen, en Wij zullen zeker de gczondenen vragen. (6)
فَلَنَقُصَّنَّ عَلَيْهِم بِعِلْمٍ وَمَا كُنَّا غَآئِبِينَ ﴿٧﴾
7/Al-A'raf-7: Falanaqussanna AAalayhim biAAilmin wama kunna gha-ibeena
Wij zullen hun dan vertellen (wat zij hebben verricht), met kennis, en Wij waren niet afwezig. (7)
وَالْوَزْنُ يَوْمَئِذٍ الْحَقُّ فَمَن ثَقُلَتْ مَوَازِينُهُ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ ﴿٨﴾
7/Al-A'raf-8: Waalwaznu yawma-ithini alhaqqu faman thaqulat mawazeenuhu faola-ika humu almuflihoona
Op die Dag zal de weegschaal de Waarheid aangeven. Wiens schaal (met goede daden) dan zwaar is: zij zijn degenen die welslagen. (8)
وَمَنْ خَفَّتْ مَوَازِينُهُ فَأُوْلَئِكَ الَّذِينَ خَسِرُواْ أَنفُسَهُم بِمَا كَانُواْ بِآيَاتِنَا يِظْلِمُونَ ﴿٩﴾
7/Al-A'raf-9: Waman khaffat mawazeenuhu faola-ika allatheena khasiroo anfusahum bima kanoo bi-ayatina yathlimoona
En wiens schaal licht is: zij zijn degenen die zichzelf verlies hebben toegebracht omdat zij Onze Verzen plachten te ontkennen. (9)
وَلَقَدْ مَكَّنَّاكُمْ فِي الأَرْضِ وَجَعَلْنَا لَكُمْ فِيهَا مَعَايِشَ قَلِيلاً مَّا تَشْكُرُونَ ﴿١٠﴾
7/Al-A'raf-10: Walaqad makkannakum fee al-ardi wajaAAalna lakum feeha maAAayisha qaleelan ma tashkuroona
En voorzeker hebben Wij jullie macht gegeven op aarde en Wij hebben op haar voor jullie levensvoorzieningen geplaatst. Weinig is het dat jullie dankbaar zijn. (10)
وَلَقَدْ خَلَقْنَاكُمْ ثُمَّ صَوَّرْنَاكُمْ ثُمَّ قُلْنَا لِلْمَلآئِكَةِ اسْجُدُواْ لآدَمَ فَسَجَدُواْ إِلاَّ إِبْلِيسَ لَمْ يَكُن مِّنَ السَّاجِدِينَ ﴿١١﴾
7/Al-A'raf-11: Walaqad khalaqnakum thumma sawwarnakum thumma qulna lilmala-ikati osjudoo li-adama fasajadoo illa ibleesa lam yakun mina alssajideena
En voorzeker, Wij hebben jullie geschapen, vervolgens hebben Wij jullie vormgegeven en daarna zeiden Wij tot de Engelen: "Knielt jullie neer voor Adam," toen knielden zij, behalve Iblis, hij behoorde niet tot de knielenden. (11)
قَالَ مَا مَنَعَكَ أَلاَّ تَسْجُدَ إِذْ أَمَرْتُكَ قَالَ أَنَاْ خَيْرٌ مِّنْهُ خَلَقْتَنِي مِن نَّارٍ وَخَلَقْتَهُ مِن طِينٍ ﴿١٢﴾
7/Al-A'raf-12: Qala ma manaAAaka alla tasjuda ith amartuka qala ana khayrun minhu khalaqtanee min narin wakhalaqtahu min teenin
Hij (Allah) vroeg: "Wat belemmerde jou je neer te knielen, toen Ik het jou beval?" Hij zei: "Ik ben beter dan hem (Adam); U hebt mij uit vuur geschapen terwijl U hem uit aarde hebt geschapen." (12)
قَالَ فَاهْبِطْ مِنْهَا فَمَا يَكُونُ لَكَ أَن تَتَكَبَّرَ فِيهَا فَاخْرُجْ إِنَّكَ مِنَ الصَّاغِرِينَ ﴿١٣﴾
7/Al-A'raf-13: Qala faihbit minha fama yakoonu laka an tatakabbara feeha faokhruj innaka mina alssaghireena
Hij (Allah) zei: "Daal af uit het (Paradijs), want het past jou niet dat jij je er hoogmoedig in gedraagt. vertrek daaroum. Voorwaar, jij behoort tot de vernederden." (13)
قَالَ فَأَنظِرْنِي إِلَى يَوْمِ يُبْعَثُونَ ﴿١٤﴾
7/Al-A'raf-14: Qala anthirnee ila yawmi yubAAathoona
Hij zei:"Geef mij uitstel tot de Dag waarop zij opgewekt zullen worden." (14)
قَالَ إِنَّكَ مِنَ المُنظَرِينَ ﴿١٥﴾
7/Al-A'raf-15: Qala innaka mina almunthareena
Hij (Allah) zei: "Voorwaar, jij behoort tot hen aan wie uitstel is gegeven." (15)
قَالَ فَبِمَا أَغْوَيْتَنِي لأَقْعُدَنَّ لَهُمْ صِرَاطَكَ الْمُسْتَقِيمَ ﴿١٦﴾
7/Al-A'raf-16: Qala fabima aghwaytanee laaqAAudanna lahum sirataka almustaqeema
Hij (Iblis) zei: "Omdat U mij hebt doen dwalen, zal ik hen belemmeren op Uw recht Pad. (16)
ثُمَّ لآتِيَنَّهُم مِّن بَيْنِ أَيْدِيهِمْ وَمِنْ خَلْفِهِمْ وَعَنْ أَيْمَانِهِمْ وَعَن شَمَآئِلِهِمْ وَلاَ تَجِدُ أَكْثَرَهُمْ شَاكِرِينَ ﴿١٧﴾
7/Al-A'raf-17: Thumma laatiyannahum min bayni aydeehim wamin khalfihim waAAan aymanihim waAAan shama-ilihim wala tajidu aktharahum shakireena
Daarna zal ik zeker tot hen komen, van voor hen en ven achter hen en van hun rechterzijde en van hun linkerzijde, en U zult de meesten van hen niet als dankbaren aantreffen." (17)
قَالَ اخْرُجْ مِنْهَا مَذْؤُومًا مَّدْحُورًا لَّمَن تَبِعَكَ مِنْهُمْ لأَمْلأنَّ جَهَنَّمَ مِنكُمْ أَجْمَعِينَ ﴿١٨﴾
7/Al-A'raf-18: Qala okhruj minha mathooman madhooran laman tabiAAaka minhum laamlaanna jahannama minkum ajmaAAeena
Hij (Allah) zei: 'Ga er uit weg, veracht en verstoten. Wie van hen jou dan volgt: voorwaar, Ik zal de hel vullen met jullie allen." (18)
وَيَا آدَمُ اسْكُنْ أَنتَ وَزَوْجُكَ الْجَنَّةَ فَكُلاَ مِنْ حَيْثُ شِئْتُمَا وَلاَ تَقْرَبَا هَذِهِ الشَّجَرَةَ فَتَكُونَا مِنَ الظَّالِمِينَ ﴿١٩﴾
7/Al-A'raf-19: Waya adamu oskun anta wazawjuka aljannata fakula min haythu shi/tuma wala taqraba hathihi alshshajarata fatakoona mina alththalimeena
En: "O Adam, verblijft in het Paradijs, jij en je vrouw, en eet wat jullie willen, en nadert deze boom niet, want dan zullen jullie tot de onrechtplegers behoren." (19)
فَوَسْوَسَ لَهُمَا الشَّيْطَانُ لِيُبْدِيَ لَهُمَا مَا وُورِيَ عَنْهُمَا مِن سَوْءَاتِهِمَا وَقَالَ مَا نَهَاكُمَا رَبُّكُمَا عَنْ هَذِهِ الشَّجَرَةِ إِلاَّ أَن تَكُونَا مَلَكَيْنِ أَوْ تَكُونَا مِنَ الْخَالِدِينَ ﴿٢٠﴾
7/Al-A'raf-20: Fawaswasa lahuma alshshaytanu liyubdiya lahuma ma wooriya AAanhuma min saw-atihima waqala ma nahakuma rabbukuma AAan hathihi alshshajarati illa an takoona malakayni aw takoona mina alkhalideena
Toen fluisterde de Satan hen in om te onthullen wat er van hun schaamte bedekt was, en hij zei: "Jullie Heer houdt jullie slechts van deze boom af omdat jullie anders Engelen worden, of dat jullie tot de eeuwiglevenden zullen behoren." (20)
وَقَاسَمَهُمَا إِنِّي لَكُمَا لَمِنَ النَّاصِحِينَ ﴿٢١﴾
7/Al-A'raf-21: Waqasamahuma innee lakuma lamina alnnasiheena
En hij bezwoer hun: "Voorwaar, ik behoor voor jullie zeker tot raadgevers," (21)
فَدَلاَّهُمَا بِغُرُورٍ فَلَمَّا ذَاقَا الشَّجَرَةَ بَدَتْ لَهُمَا سَوْءَاتُهُمَا وَطَفِقَا يَخْصِفَانِ عَلَيْهِمَا مِن وَرَقِ الْجَنَّةِ وَنَادَاهُمَا رَبُّهُمَا أَلَمْ أَنْهَكُمَا عَن تِلْكُمَا الشَّجَرَةِ وَأَقُل لَّكُمَا إِنَّ الشَّيْطَآنَ لَكُمَا عَدُوٌّ مُّبِينٌ ﴿٢٢﴾
7/Al-A'raf-22: Fadallahuma bighuroorin falamma thaqa alshshajarata badat lahuma saw-atuhuma watafiqa yakhsifani AAalayhima min waraqi aljannati wanadahuma rabbuhuma alam anhakuma AAan tilkuma alshshajarati waaqul lakuma inna alshshaytana lakuma AAaduwwun mubeenun
Waarlijk, hij bedroog hen door misleiding, Toen zij dan van (de vruchten van) de boom hadden geproefd, werd hun schaamte zichtbaar en zij begonnen zich to bedekken met aaneenge-regen bladeren van het Paradijs. En hun Heer riep tot hen: "Heb ik jullie deze boom van jullie niet verboden en heb Ik niet tot jullie gezegd: "Voorwaar, de Satan is voor jullie een duidelijke vijand?" (22)
قَالاَ رَبَّنَا ظَلَمْنَا أَنفُسَنَا وَإِن لَّمْ تَغْفِرْ لَنَا وَتَرْحَمْنَا لَنَكُونَنَّ مِنَ الْخَاسِرِينَ ﴿٢٣﴾
7/Al-A'raf-23: Qala rabbana thalamna anfusana wa-in lam taghfir lana watarhamna lanakoonanna mina alkhasireena
Zij zeiden: "Onze Heer, wij hebben onszelf onrecht aangedaan en wanneer U ons niet vergeeft en ons geen genade schenkt, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren." (23)
قَالَ اهْبِطُواْ بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ وَلَكُمْ فِي الأَرْضِ مُسْتَقَرٌّ وَمَتَاعٌ إِلَى حِينٍ ﴿٢٤﴾
7/Al-A'raf-24: Qala ihbitoo baAAdukum libaAAdin AAaduwwun walakum fee al-ardi mustaqarrun wamataAAun ila heenin
Hij (Allah) zei: "Daalt af, jullie zijn elkaars vijanden, en voor jullie is er op de aarde een verblijfplaats en een genieting tot een bepaalde tijd." (24)
قَالَ فِيهَا تَحْيَوْنَ وَفِيهَا تَمُوتُونَ وَمِنْهَا تُخْرَجُونَ ﴿٢٥﴾
7/Al-A'raf-25: Qala feeha tahyawna wafeeha tamootoona waminha tukhrajoona
Hij zei: "Daarop zullen jullie leven en daarop zullen jullie sterven en daaruit zullen jullie tevoorschijn worden gebracht." (25)
يَا بَنِي آدَمَ قَدْ أَنزَلْنَا عَلَيْكُمْ لِبَاسًا يُوَارِي سَوْءَاتِكُمْ وَرِيشًا وَلِبَاسُ التَّقْوَىَ ذَلِكَ خَيْرٌ ذَلِكَ مِنْ آيَاتِ اللّهِ لَعَلَّهُمْ يَذَّكَّرُونَ ﴿٢٦﴾
7/Al-A'raf-26: Ya banee adama qad anzalna AAalaykum libasan yuwaree saw-atikum wareeshan walibasu alttaqwa thalika khayrun thalika min ayati Allahi laAAallahum yaththakkaroona
O Kinderen van Adam, voorzeker, Wij hebben voor jullie kleding neergezonden om jullie schaamte te bedekken en versierselen. En het kleed van het vrezen (van Allah), dat is het beste. Dat zijn een aantal van Allah's Tekenen. Hopelijk laten zij zich vermanen. (26)
يَا بَنِي آدَمَ لاَ يَفْتِنَنَّكُمُ الشَّيْطَانُ كَمَا أَخْرَجَ أَبَوَيْكُم مِّنَ الْجَنَّةِ يَنزِعُ عَنْهُمَا لِبَاسَهُمَا لِيُرِيَهُمَا سَوْءَاتِهِمَا إِنَّهُ يَرَاكُمْ هُوَ وَقَبِيلُهُ مِنْ حَيْثُ لاَ تَرَوْنَهُمْ إِنَّا جَعَلْنَا الشَّيَاطِينَ أَوْلِيَاء لِلَّذِينَ لاَ يُؤْمِنُونَ ﴿٢٧﴾
7/Al-A'raf-27: Ya banee adama la yaftinannakumu alshshaytanu kama akhraja abawaykum mina aljannati yanziAAu AAanhuma libasahuma liyuriyahuma saw-atihima innahu yarakum huwa waqabeeluhu min haythu la tarawnahum inna jaAAalna alshshayateena awliyaa lillatheena la yu/minoo
0OKinderen van Adam, laat de Satan jullie niet in verzoeking brengen, zoals hij jullie voorouders uit de tuin heeft verdreven; hij nam hun kleding van hen weg om hen hun schaamte te tonen. Hij en zijn aanhangers zien jullie van waar jullie hen niet zien. Voorwaar, Wij hebben de Satans tot leiders gemaakt voor degenen die niet geloven. (27)
وَإِذَا فَعَلُواْ فَاحِشَةً قَالُواْ وَجَدْنَا عَلَيْهَا آبَاءنَا وَاللّهُ أَمَرَنَا بِهَا قُلْ إِنَّ اللّهَ لاَ يَأْمُرُ بِالْفَحْشَاء أَتَقُولُونَ عَلَى اللّهِ مَا لاَ تَعْلَمُونَ ﴿٢٨﴾
7/Al-A'raf-28: Wa-itha faAAaloo fahishatan qaloo wajadna AAalayha abaana waAllahu amarana biha qul inna Allaha la ya/muru bialfahsha-i ataqooloona AAala Allahi ma la taAAlamoona
En wanneer zij een gruweldaad bedrijven, dan zeggen zij: "Wij troffen dit bij onze vaderen aan en Allah heeft ons dit bevolen." Zeg (O Moehammad): "Voorwaar, Allah beveelt geen gruweldaden, zeggen jullie dat over Allah wat jullie niet weten?" (28)
قُلْ أَمَرَ رَبِّي بِالْقِسْطِ وَأَقِيمُواْ وُجُوهَكُمْ عِندَ كُلِّ مَسْجِدٍ وَادْعُوهُ مُخْلِصِينَ لَهُ الدِّينَ كَمَا بَدَأَكُمْ تَعُودُونَ ﴿٢٩﴾
7/Al-A'raf-29: Qul amara rabbee bialqisti waaqeemoo wujoohakum AAinda kulli masjidin waodAAoohu mukhliseena lahu alddeena kama badaakum taAAoodoona
Zeg: "Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen." En: "Richt jullie aangezicht (tot Hem) bij iedere knieling (in het gebed) en aanbidt Hem op een zuivere wijze van aanbidding. Zoals Hij jullie de eerste keer heeft geschapen, zo zullen jullie terugkeren." (29)
فَرِيقًا هَدَى وَفَرِيقًا حَقَّ عَلَيْهِمُ الضَّلاَلَةُ إِنَّهُمُ اتَّخَذُوا الشَّيَاطِينَ أَوْلِيَاء مِن دُونِ اللّهِ وَيَحْسَبُونَ أَنَّهُم مُّهْتَدُونَ ﴿٣٠﴾
7/Al-A'raf-30: Fareeqan hada wafareeqan haqqa AAalayhimu alddalalatu innahumu ittakhathoo alshshayateena awliyaa min dooni Allahi wayahsaboona annahum muhtadoona
Een groep heeft Hij leiding gegeven en voor een andere groep is hun dwaling terecht. Voorwaar, zij namen de Satans als beschermers, naast Allah, en zij dachten dat zij waarlijk rechtgeleiden waren. (30)
يَا بَنِي آدَمَ خُذُواْ زِينَتَكُمْ عِندَ كُلِّ مَسْجِدٍ وكُلُواْ وَاشْرَبُواْ وَلاَ تُسْرِفُواْ إِنَّهُ لاَ يُحِبُّ الْمُسْرِفِينَ ﴿٣١﴾
7/Al-A'raf-31: Ya banee adama khuthoo zeenatakum AAinda kulli masjidin wakuloo waishraboo wala tusrifoo innahu la yuhibbu almusrifeena
O Kinderen van Adam, draagt jullie mooie kleding bij elke shalât, en eet en drinkt en overdrijft niet. Voorwaar, Hij houdt niet van de buitensporigen. (31)
قُلْ مَنْ حَرَّمَ زِينَةَ اللّهِ الَّتِيَ أَخْرَجَ لِعِبَادِهِ وَالْطَّيِّبَاتِ مِنَ الرِّزْقِ قُلْ هِي لِلَّذِينَ آمَنُواْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا خَالِصَةً يَوْمَ الْقِيَامَةِ كَذَلِكَ نُفَصِّلُ الآيَاتِ لِقَوْمٍ يَعْلَمُونَ ﴿٣٢﴾
7/Al-A'raf-32: Qul man harrama zeenata Allahi allatee akhraja liAAibadihi waalttayyibati mina alrrizqi qul hiya lillatheena amanoo fee alhayati alddunya khalisatan yawma alqiyamati kathalika nufassilu al-ayati liqawmin yaAAlamoona
Zeg (O Moehammad): "Wie heeft de mooie kleding die Allah voor Zijn dienaren heeft gebracht on de goede dingen van de voorzieningen verboden verklaard?" Zeg: "Dit is op de Dag der Opstanding uitsluitend voor degenen die geloofden tijdens het wereldse leven." Zo zetten Wij de Verzen uiteen aan een volk dat weet. (32)
قُلْ إِنَّمَا حَرَّمَ رَبِّيَ الْفَوَاحِشَ مَا ظَهَرَ مِنْهَا وَمَا بَطَنَ وَالإِثْمَ وَالْبَغْيَ بِغَيْرِ الْحَقِّ وَأَن تُشْرِكُواْ بِاللّهِ مَا لَمْ يُنَزِّلْ بِهِ سُلْطَانًا وَأَن تَقُولُواْ عَلَى اللّهِ مَا لاَ تَعْلَمُونَ ﴿٣٣﴾
7/Al-A'raf-33: Qul innama harrama rabbiya alfawahisha ma thahara minha wama batana waal-ithma waalbaghya bighayri alhaqqi waan tushrikoo biAllahi ma lam yunazzil bihi sultanan waan taqooloo AAala Allahi ma la taAAlamoona
Zeg: "Mijn Heer heeft slechts de zedeloosheden verboden, wat er openlijk van is en wat er verborgen van is; en de zonde; en de overtreding zonder recht; en dat jullie Allah deelgenoten toekennen, waarvoor Hij geen bewijs heeft neergezonden en dat jullie over Allah zeggen wat jullie niet weten." (33)
وَلِكُلِّ أُمَّةٍ أَجَلٌ فَإِذَا جَاء أَجَلُهُمْ لاَ يَسْتَأْخِرُونَ سَاعَةً وَلاَ يَسْتَقْدِمُونَ ﴿٣٤﴾
7/Al-A'raf-34: Walikulli ommatin ajalun fa-itha jaa ajaluhum la yasta/khiroona saAAatan wala yastaqdimoona
Voor iedere gemeenschap is er een vastgesteld tijdstip on wanneer haar tijdstip is gekomen, dan kunnen zij het geen moment uitstellen noch vervroegen. (34)
يَا بَنِي آدَمَ إِمَّا يَأْتِيَنَّكُمْ رُسُلٌ مِّنكُمْ يَقُصُّونَ عَلَيْكُمْ آيَاتِي فَمَنِ اتَّقَى وَأَصْلَحَ فَلاَ خَوْفٌ عَلَيْهِمْ وَلاَ هُمْ يَحْزَنُونَ ﴿٣٥﴾
7/Al-A'raf-35: Ya banee adama imma ya/tiyannakum rusulun minkum yaqussoona AAalaykum ayatee famani ittaqa waaslaha fala khawfun AAalayhim wala hum yahzanoona
O Kinderen van Adam, wanneer er Boodschappers uit jullie midden tot jullie komen, die jullie Mijn Verzen vertellen: wie dan (Allah) vreest en zich betert; over hem zal geen angst komen. Noch zullen zij treuren. (35)
وَالَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَاسْتَكْبَرُواْ عَنْهَا أُوْلََئِكَ أَصْحَابُ النَّارِ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ ﴿٣٦﴾
7/Al-A'raf-36: Waallatheena kaththaboo bi-ayatina waistakbaroo AAanha ola-ika as-habu alnnari hum feeha khalidoona
En degenen die Onze Verzen loochenen en er hoogmoedig tegenover staan, zij zijn degenen die de bewoners van de Hel zijn. Zij zijn daarin eeuwig levenden. (36)
فَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَى عَلَى اللّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِآيَاتِهِ أُوْلَئِكَ يَنَالُهُمْ نَصِيبُهُم مِّنَ الْكِتَابِ حَتَّى إِذَا جَاءتْهُمْ رُسُلُنَا يَتَوَفَّوْنَهُمْ قَالُواْ أَيْنَ مَا كُنتُمْ تَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ قَالُواْ ضَلُّواْ عَنَّا وَشَهِدُواْ عَلَى أَنفُسِهِمْ أَنَّهُمْ كَانُواْ كَافِرِينَ ﴿٣٧﴾
7/Al-A'raf-37: Faman athlamu mimmani iftara AAala Allahi kathiban aw kaththaba bi-ayatihi ola-ika yanaluhum naseebuhum mina alkitabi hatta itha jaat-hum rusuluna yatawaffawnahum qaloo ayna ma kuntum tadAAoona min dooni Allahi qaloo dalloo AAanna washahidoo AAala anfusih
Wie zijn dan onrechtvaardiger dan degenen die een leugen over Allah hebben verzonnen en die Zijn Verzen geloochend hebben? Zij zijn degenen die door hun aandeel in het Boek (Lauhoelmahfoezh) getroffen worden, totdat wanneer Onze gezanten (de Engelen) tot hen komen die hen wegnemen. Zij zeiden: "Waar is hetgeen dat jullie plachten to aanbidden naast Allah?" Zij zeiden: "Zij zijn van ons weggegaan," on zij getuigden over zichzelf dat zij ongelovigen waren. (37)
قَالَ ادْخُلُواْ فِي أُمَمٍ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِكُم مِّن الْجِنِّ وَالإِنسِ فِي النَّارِ كُلَّمَا دَخَلَتْ أُمَّةٌ لَّعَنَتْ أُخْتَهَا حَتَّى إِذَا ادَّارَكُواْ فِيهَا جَمِيعًا قَالَتْ أُخْرَاهُمْ لأُولاَهُمْ رَبَّنَا هَؤُلاء أَضَلُّونَا فَآتِهِمْ عَذَابًا ضِعْفًا مِّنَ النَّارِ قَالَ لِكُلٍّ ضِعْفٌ وَلَكِن لاَّ تَعْلَمُونَ ﴿٣٨﴾
7/Al-A'raf-38: Qala odkhuloo fee omamin qad khalat min qablikum mina aljinni waal-insi fee alnnari kullama dakhalat ommatun laAAanat okhtaha hatta itha iddarakoo feeha jameeAAan qalat okhrahum li-oolahum rabbana haola-i adalloona faatihim AAathaban diAAfan mina alnnari
Hij (Allah) zegt: "Treedt de gemeenschappen van de Djinn's en de mensen binnen die jullie reeds zijn voorgegaan in de Hel. Telkens wanneer een gemeenschap (de Hel) binnengaat, vervloekt zij haar zuster(-gemeenschap), totdat, wanneer zij allen bijelkaarkomen, de laatste van hen over de eerste van hen zegt: "Onze Heer, deze heeft ons heeft doen dwalen, geef hun daarom een dubbele bestraffing van de Hel." Hij zei: "Voor een ieder is er een dubbele (bestraflring), maar jullie weten het niet." (38)
وَقَالَتْ أُولاَهُمْ لأُخْرَاهُمْ فَمَا كَانَ لَكُمْ عَلَيْنَا مِن فَضْلٍ فَذُوقُواْ الْعَذَابَ بِمَا كُنتُمْ تَكْسِبُونَ ﴿٣٩﴾
7/Al-A'raf-39: Waqalat oolahum li-okhrahum fama kana lakum AAalayna min fadlin fathooqoo alAAathaba bima kuntum taksiboona
En de eerste van hen zal tot de laatste van hen zeggen: "Jullie zijn niet boven ons begunstigd, proeft daarom de bestraffing vanwege hetgeen jullie plachten verrichten. (39)
إِنَّ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَاسْتَكْبَرُواْ عَنْهَا لاَ تُفَتَّحُ لَهُمْ أَبْوَابُ السَّمَاء وَلاَ يَدْخُلُونَ الْجَنَّةَ حَتَّى يَلِجَ الْجَمَلُ فِي سَمِّ الْخِيَاطِ وَكَذَلِكَ نَجْزِي الْمُجْرِمِينَ ﴿٤٠﴾
7/Al-A'raf-40: Inna allatheena kaththaboo bi-ayatina waistakbaroo AAanha la tufattahu lahum abwabu alssama-i wala yadkhuloona aljannata hatta yalija aljamalu fee sammi alkhiyati wakathalika najzee almujrimeena
Voorwaar, degenen die Onze Verzen loochenen en die zich er hooghartig van afwenden: de poorten van de hemel zullen voor hen niet worden geopend, en zij zullen het Paradijs niet binnengaan, totdat de kameel door het oog van de naald gaat. En zo vergelden Wij de misdadigers. (40)
لَهُم مِّن جَهَنَّمَ مِهَادٌ وَمِن فَوْقِهِمْ غَوَاشٍ وَكَذَلِكَ نَجْزِي الظَّالِمِينَ ﴿٤١﴾
7/Al-A'raf-41: Lahum min jahannama mihadun wamin fawqihim ghawashin wakathalika najzee alththalimeena
Voor hen is er een plaats van hellevuur en boven hen zijn er bedekkingen (van vuur). Zo vergelden Wij de onrechtplegers. (41)
وَالَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ لاَ نُكَلِّفُ نَفْسًا إِلاَّ وُسْعَهَا أُوْلَئِكَ أَصْحَابُ الْجَنَّةِ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ ﴿٤٢﴾
7/Al-A'raf-42: Waallatheena amanoo waAAamiloo alssalihati la nukallifu nafsan illa wusAAaha ola-ika as-habu aljannati hum feeha khalidoona
En degenen die geloven en goede werken verrichten, Wij belasten niemand (van hen) dan naar zijn vermogen: zij zijn degenen die de bewoners van het Paradijs zijn. Zij zijn daarin eeuwig levenden. (42)
وَنَزَعْنَا مَا فِي صُدُورِهِم مِّنْ غِلٍّ تَجْرِي مِن تَحْتِهِمُ الأَنْهَارُ وَقَالُواْ الْحَمْدُ لِلّهِ الَّذِي هَدَانَا لِهَذَا وَمَا كُنَّا لِنَهْتَدِيَ لَوْلا أَنْ هَدَانَا اللّهُ لَقَدْ جَاءتْ رُسُلُ رَبِّنَا بِالْحَقِّ وَنُودُواْ أَن تِلْكُمُ الْجَنَّةُ أُورِثْتُمُوهَا بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٤٣﴾
7/Al-A'raf-43: WanazaAAna ma fee sudoorihim min ghillin tajree min tahtihimu al-anharu waqaloo alhamdu lillahi allathee hadana lihatha wama kunna linahtadiya lawla an hadana Allahu laqad jaat rusulu rabbina bialhaqqi wanoodoo an tilkumu aljannatu oorithtumooha bima kunt
En Wij nemen uit hun harten weg wat er aan wrok is, onder (het Paradijs) door stromen de rivieren. En zij zeiden: "Alle lof zij Allah, Die ons hierheen heeft geleid en wij zouden geen leiding hebben gevonden als Allah ons geen Leiding had geschonken, Voorzeker, de gezanten van Onze Heer zijn in Waarheid gekomen. En tot hen wordt geroepen: "Dit is het Paradijs dat jullie hebben beerfd wegens watjullie plachten te doen." (43)
وَنَادَى أَصْحَابُ الْجَنَّةِ أَصْحَابَ النَّارِ أَن قَدْ وَجَدْنَا مَا وَعَدَنَا رَبُّنَا حَقًّا فَهَلْ وَجَدتُّم مَّا وَعَدَ رَبُّكُمْ حَقًّا قَالُواْ نَعَمْ فَأَذَّنَ مُؤَذِّنٌ بَيْنَهُمْ أَن لَّعْنَةُ اللّهِ عَلَى الظَّالِمِينَ ﴿٤٤﴾
7/Al-A'raf-44: Wanada as-habu aljannati as-haba alnnari an qad wajadna ma waAAadana rabbuna haqqan fahal wajadtum ma waAAada rabbukum haqqan qaloo naAAam faaththana mu-aththinun baynahum an laAAnatu Allahi AAala alththalimeena
En de bewoners van het Paradijs roepen tot de bewoners van de Hel: "Wij hebben waarlijk aangetroffen wat onze Heer ons heeft beloofd, hebben jullie dan ook werkelijk aaagetroffen wat jullie Heer jullie heeft aangezegd?" Zij zeiden: "Ja". Dan verkondigt een omroeper onder hen dat de vloek van Allah op de onrechtplegers rust. (44)
الَّذِينَ يَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ اللّهِ وَيَبْغُونَهَا عِوَجًا وَهُم بِالآخِرَةِ كَافِرُونَ ﴿٤٥﴾
7/Al-A'raf-45: Allatheena yasuddoona AAan sabeeli Allahi wayabghoonaha AAiwajan wahum bial-akhirati kafiroona
Degenen die (de mensen) afhouden van de Weg van Allah en die wensen dat hij krom was. En zij geloven niet in het Hiernamaals. (45)
وَبَيْنَهُمَا حِجَابٌ وَعَلَى الأَعْرَافِ رِجَالٌ يَعْرِفُونَ كُلاًّ بِسِيمَاهُمْ وَنَادَوْاْ أَصْحَابَ الْجَنَّةِ أَن سَلاَمٌ عَلَيْكُمْ لَمْ يَدْخُلُوهَا وَهُمْ يَطْمَعُونَ ﴿٤٦﴾
7/Al-A'raf-46: Wabaynahuma hijabun waAAala al-aAArafi rijalun yaAArifoona kullan biseemahum wanadaw as-haba aljannati an salamun AAalaykum lam yadkhulooha wahum yatmaAAoona
En tussen hen is een afscheiding en op de A'raf bevinden zich mannen, zij kennen allen door hun kenmerken; zij roepen tot de bowoners van het Paradijs: Salamoen 'alaikoem." (Vrede zij met jullie) Zij zijn haar nog niet binnengegaan terwijl zij (dat) begeren. (46)
وَإِذَا صُرِفَتْ أَبْصَارُهُمْ تِلْقَاء أَصْحَابِ النَّارِ قَالُواْ رَبَّنَا لاَ تَجْعَلْنَا مَعَ الْقَوْمِ الظَّالِمِينَ ﴿٤٧﴾
7/Al-A'raf-47: Wa-itha surifat absaruhum tilqaa as-habi alnnari qaloo rabbana la tajAAalna maAAa alqawmi alththalimeena
En wanneer zij hun blikken in de richting van de bewoners ven de Hel wenden, dan zeggen zij: "Onze Heer, plaats ons niet bij het onrechtplegende volk." (47)
وَنَادَى أَصْحَابُ الأَعْرَافِ رِجَالاً يَعْرِفُونَهُمْ بِسِيمَاهُمْ قَالُواْ مَا أَغْنَى عَنكُمْ جَمْعُكُمْ وَمَا كُنتُمْ تَسْتَكْبِرُونَ ﴿٤٨﴾
7/Al-A'raf-48: Wanada as-habu al-aAArafi rijalan yaAArifoonahum biseemahum qaloo ma aghna AAankum jamAAukum wama kuntum tastakbiroona
En zij die zich op de A'râf bevinden, roepen tot mannen die zij bij hun kenmerken kennen, zij zeggen: "Jullie vergaren baat jullie niet, noch hetgeen waarop jullie trots plachten te zijn." (48)
أَهَؤُلاء الَّذِينَ أَقْسَمْتُمْ لاَ يَنَالُهُمُ اللّهُ بِرَحْمَةٍ ادْخُلُواْ الْجَنَّةَ لاَ خَوْفٌ عَلَيْكُمْ وَلاَ أَنتُمْ تَحْزَنُونَ ﴿٤٩﴾
7/Al-A'raf-49: Ahaola-i allatheena aqsamtum la yanaluhumu Allahu birahmatin odkhuloo aljannata la khawfun AAalaykum wala antum tahzanoona
(Zij dit op de A'râf zitten zeggen:) "Zijn dezen (de gelovigen) degenen waarvan jullie hebben gezworen dat Allah hen niet met Barmhartigheid zou bereiken?" (Tot de gelovigen zal worden gezegd:) "Gaat het Paradijs binnen, er zal geen vrees over jullie komen, noch zullen jullie treuren." (49)
وَنَادَى أَصْحَابُ النَّارِ أَصْحَابَ الْجَنَّةِ أَنْ أَفِيضُواْ عَلَيْنَا مِنَ الْمَاء أَوْ مِمَّا رَزَقَكُمُ اللّهُ قَالُواْ إِنَّ اللّهَ حَرَّمَهُمَا عَلَى الْكَافِرِينَ ﴿٥٠﴾
7/Al-A'raf-50: Wanada as-habu alnari as-haba aljannati an afeedoo AAalayna mina alma-i aw mimma razaqakumu Allahu qaloo inna Allaha harramahuma AAala alkafireena
En de bewoners van de Hel roepen tot de bewoners van het Paradijs: "Stort over ons uit water, of van dat waar Allah jullie mee voorzien heeft." Zij zeggen: "Voorwaar, Allah heeft dit verboden voot de ongelovigen." (50)
الَّذِينَ اتَّخَذُواْ دِينَهُمْ لَهْوًا وَلَعِبًا وَغَرَّتْهُمُ الْحَيَاةُ الدُّنْيَا فَالْيَوْمَ نَنسَاهُمْ كَمَا نَسُواْ لِقَاء يَوْمِهِمْ هَذَا وَمَا كَانُواْ بِآيَاتِنَا يَجْحَدُونَ ﴿٥١﴾
7/Al-A'raf-51: Allatheena ittakhathoo deenahum lahwan walaAAiban wagharrat-humu alhayatu alddunya faalyawma nansahum kama nasoo liqaa yawmihim hatha wama kanoo bi-ayatina yajhadoona
(Zij zijn) degenen die hun godsdienst als vermaak en spel beschouwden en degenen die bedrogen zijn door het wereldse leven. Op de Dag (der Opstanding) vergeten Wij hen zoals zij de ontmoeting met deze Dag van hen vergaten, on omdat zij Onze Tekenen plachten te ontkennen. (51)
وَلَقَدْ جِئْنَاهُم بِكِتَابٍ فَصَّلْنَاهُ عَلَى عِلْمٍ هُدًى وَرَحْمَةً لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ ﴿٥٢﴾
7/Al-A'raf-52: Walaqad ji/nahum bikitabin fassalnahu AAala AAilmin hudan warahmatan liqawmin yu/minoona
En voorzeker hebben Wij hun een Boek gebracht en het daarna uittengezet, op grond ven kennis, als Leiding en als Bamhartigheid voor een volk dat gelooft. (52)
هَلْ يَنظُرُونَ إِلاَّ تَأْوِيلَهُ يَوْمَ يَأْتِي تَأْوِيلُهُ يَقُولُ الَّذِينَ نَسُوهُ مِن قَبْلُ قَدْ جَاءتْ رُسُلُ رَبِّنَا بِالْحَقِّ فَهَل لَّنَا مِن شُفَعَاء فَيَشْفَعُواْ لَنَا أَوْ نُرَدُّ فَنَعْمَلَ غَيْرَ الَّذِي كُنَّا نَعْمَلُ قَدْ خَسِرُواْ أَنفُسَهُمْ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُواْ يَفْتَرُونَ ﴿٥٣﴾
7/Al-A'raf-53: Hal yanthuroona illa ta/weelahu yawma ya/tee ta/weeluhu yaqoolu allatheena nasoohu min qablu qad jaat rusulu rabbina bialhaqqi fahal lana min shufaAAaa fayashfaAAoo lana aw nuraddu fanaAAmala ghayra allathee kunna naAAmalu qad khasiroo anfusahum wadalla A
Zij wachten op niets anders dan het gevolg ervan. De Dag waarop het gevolg ervan komt, zeggen degenen die het (Boek) daarvoor hadden vergeten: "Waarlijk, de Boodschappers van onze Heer kwamen tot ons met de Waarheid: zijn er voor ons dan nog voorsprekers die ten gunste ven ons spreken? Of kunnen wij (naar de aarde) worden teruggebracht? Dan zullen wij anders handelen dan wij plachten te handelen." Waarlijk, zij hebben zichzelf verlies toegebracht en van hen weggegaan is wat zij plachten te verzinnen. (53)
إِنَّ رَبَّكُمُ اللّهُ الَّذِي خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضَ فِي سِتَّةِ أَيَّامٍ ثُمَّ اسْتَوَى عَلَى الْعَرْشِ يُغْشِي اللَّيْلَ النَّهَارَ يَطْلُبُهُ حَثِيثًا وَالشَّمْسَ وَالْقَمَرَ وَالنُّجُومَ مُسَخَّرَاتٍ بِأَمْرِهِ أَلاَ لَهُ الْخَلْقُ وَالأَمْرُ تَبَارَكَ اللّهُ رَبُّ الْعَالَمِينَ ﴿٥٤﴾
7/Al-A'raf-54: Inna rabbakumu Allahu allathee khalaqa alssamawati waal-arda fee sittati ayyamin thumma istawa AAala alAAarshi yughshee allayla alnnahara yatlubuhu hatheethan waalshshamsa waalqamara waalnnujooma musakhkharatin bi-amrihi ala lahu alkhalqu waal-amru tabara
Voorwaar, jullie Heer is Allah, Degene Die de hemelen en de aarde in zes dagen (perioden) heeft geschapen. Vervolgens zetelde Hij zich op de Troon. Hij doet de nacht de dag bedekken, die hem haastig najaagt; en de zon, de maan en de sterren zijn aan Zijn bevel onderworpen. Weet, dat scheppen en bevelen aan Hem is voorbehouden. Gezegend zij Allah, de Heer der Werelden. (54)
ادْعُواْ رَبَّكُمْ تَضَرُّعًا وَخُفْيَةً إِنَّهُ لاَ يُحِبُّ الْمُعْتَدِينَ ﴿٥٥﴾
7/Al-A'raf-55: OdAAoo rabbakum tadarruAAan wakhufyatan innahu la yuhibbu almuAAtadeena
Roept jullie Heer aan in nederigheid en (met) zachtheid. Voorwaar, Hij houdt niet van de overtreders. (55)
وَلاَ تُفْسِدُواْ فِي الأَرْضِ بَعْدَ إِصْلاَحِهَا وَادْعُوهُ خَوْفًا وَطَمَعًا إِنَّ رَحْمَتَ اللّهِ قَرِيبٌ مِّنَ الْمُحْسِنِينَ ﴿٥٦﴾
7/Al-A'raf-56: Wala tufsidoo fee al-ardi baAAda islahiha waodAAoohu khawfan watamaAAan inna rahmata Allahi qareebun mina almuhsineena
En zaait geen verderf op aarde na de verbetering ervan (door de aanwezigheid van de Profeet) en roept Hem aan, (Zijn bestraffing) vrezend en (Zijn Barmhartigheid) begerend. Voorwaar, Allah's Barmhartigheid is dicht bij de weldoeners. (56)
وَهُوَ الَّذِي يُرْسِلُ الرِّيَاحَ بُشْرًا بَيْنَ يَدَيْ رَحْمَتِهِ حَتَّى إِذَا أَقَلَّتْ سَحَابًا ثِقَالاً سُقْنَاهُ لِبَلَدٍ مَّيِّتٍ فَأَنزَلْنَا بِهِ الْمَاء فَأَخْرَجْنَا بِهِ مِن كُلِّ الثَّمَرَاتِ كَذَلِكَ نُخْرِجُ الْموْتَى لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُونَ ﴿٥٧﴾
7/Al-A'raf-57: Wahuwa allathee yursilu alrriyaha bushran bayna yaday rahmatihi hatta itha aqallat sahaban thiqalan suqnahu libaladin mayyitin faanzalna bihi almaa faakhrajna bihi min kulli alththamarati kathalika nukhriju almawta laAAallakum tathakkaroona
En Hij is Degene Die de winden zendt als aankondigers van verheugende tijdingen, voorafgaand aan Zijn Barmhartigheid (regen). Zodat wanneer zij de zware wolken hebben opgeheven, Wij die naar een dorre streek drijven, waarna Wij daaruit water doen neerdalen, waarmee Wij dan allerlei soorten vruchten voortbrengen. Zo wekken Wij de doden op. Hopelijk laten jullie je vermanen. (57)
وَالْبَلَدُ الطَّيِّبُ يَخْرُجُ نَبَاتُهُ بِإِذْنِ رَبِّهِ وَالَّذِي خَبُثَ لاَ يَخْرُجُ إِلاَّ نَكِدًا كَذَلِكَ نُصَرِّفُ الآيَاتِ لِقَوْمٍ يَشْكُرُونَ ﴿٥٨﴾
7/Al-A'raf-58: Waalbaladu alttayyibu yakhruju nabatuhu bi-ithni rabbihi waallathee khabutha la yakhruju illa nakidan kathalika nusarrifu al-ayati liqawmin yashkuroona
En de vruchtbare streek brengt haar gewassen vooit met verlof van haar Heer. En de (streek) die onvruchtbaar is, brengt niets voort dan een schaats gewas. Zo leggen Wij de Tekenen uit aan een volk dat dankbaar is. (58)
لَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَى قَوْمِهِ فَقَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ إِنِّيَ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍ ﴿٥٩﴾
7/Al-A'raf-59: Laqad arsalna noohan ila qawmihi faqala ya qawmi oAAbudoo Allaha ma lakum min ilahin ghayruhu innee akhafu AAalaykum AAathaba yawmin AAatheemin
Voorzeker, Wij zonden Nôeh tot zijn volk en hij zei: "O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij: voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing van een geweldige Dag." (59)
قَالَ الْمَلأُ مِن قَوْمِهِ إِنَّا لَنَرَاكَ فِي ضَلاَلٍ مُّبِينٍ ﴿٦٠﴾
7/Al-A'raf-60: Qala almalao min qawmihi inna lanaraka fee dalalin mubeenin
De vooraanstaanden van zijn volk zeiden: "Voorwaar, wij zien jou zeker in duidelijke dwaling verkeren." (60)
قَالَ يَا قَوْمِ لَيْسَ بِي ضَلاَلَةٌ وَلَكِنِّي رَسُولٌ مِّن رَّبِّ الْعَالَمِينَ ﴿٦١﴾
7/Al-A'raf-61: Qala ya qawmi laysa bee dalalatun walakinnee rasoolun min rabbi alAAalameena
Hij (Nôeh) zei: "O mijn volk, er is bij mij geen dwaling, maar ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden. (61)
أُبَلِّغُكُمْ رِسَالاَتِ رَبِّي وَأَنصَحُ لَكُمْ وَأَعْلَمُ مِنَ اللّهِ مَا لاَ تَعْلَمُونَ ﴿٦٢﴾
7/Al-A'raf-62: Oballighukum risalati rabbee waansahu lakum waaAAlamu mina Allahi ma la taAAlamoona
Ik verkondig jullie Boodschappen van mijn Heer en ik geef jullie raad en ik weet over Allah wat jullie niet weten." (62)
أَوَعَجِبْتُمْ أَن جَاءكُمْ ذِكْرٌ مِّن رَّبِّكُمْ عَلَى رَجُلٍ مِّنكُمْ لِيُنذِرَكُمْ وَلِتَتَّقُواْ وَلَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٦٣﴾
7/Al-A'raf-63: Awa AAajibtum an jaakum thikrun min rabbikum AAala rajulin minkum liyunthirakum walitattaqoo walaAAallakum turhamoona
En verbaasde het jullie, dat er een vermaning van jullie Heer tot jullie is gekomen, door een man uit jullie midden? (Hij komt) opdat hij jullie waarschuwt, en opdat jullie (Allah) vrezen. En hopelijk zullen jullie begenadigd worden. (63)
فَكَذَّبُوهُ فَأَنجَيْنَاهُ وَالَّذِينَ مَعَهُ فِي الْفُلْكِ وَأَغْرَقْنَا الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا إِنَّهُمْ كَانُواْ قَوْماً عَمِينَ ﴿٦٤﴾
7/Al-A'raf-64: Fakaththaboohu faanjaynahu waallatheena maAAahu fee alfulki waaghraqna allatheena kaththaboo bi-ayatina innahum kanoo qawman AAameena
Toen loochenden zij hem (Nôeh), waarna Wij hem redden en degenen met hem in het schip. En Wij verdronken hen die Onze Tekenen loochenden. Voorwaar, zij waren een blind volk. (64)
وَإِلَى عَادٍ أَخَاهُمْ هُوداً قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ أَفَلاَ تَتَّقُونَ ﴿٦٥﴾
7/Al-A'raf-65: Wa-ila AAadin akhahum hoodan qala ya qawmi oAAbudoo Allaha ma lakum min ilahin ghayruhu afala tattaqoona
En tot de 'Âd (zonden Wij) hun broeder Hôed, Hij zei: "O mijn vok aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij, zullen jullie dan niet (Allah) vrezen?" (65)
قَالَ الْمَلأُ الَّذِينَ كَفَرُواْ مِن قَوْمِهِ إِنَّا لَنَرَاكَ فِي سَفَاهَةٍ وِإِنَّا لَنَظُنُّكَ مِنَ الْكَاذِبِينَ ﴿٦٦﴾
7/Al-A'raf-66: Qala almalao allatheena kafaroo min qawmihi inna lanaraka fee safahatin wa-inna lanathunnuka mina alkathibeena
De vooraanstaanden onder zijn volk, die ongelovig waren, zeiden: "Voorwaar, wij zien dat jij in dwaasheid verkeert; en voorwar, wij menen zeker dat jij tot de leugenaars behoort." (66)
قَالَ يَا قَوْمِ لَيْسَ بِي سَفَاهَةٌ وَلَكِنِّي رَسُولٌ مِّن رَّبِّ الْعَالَمِينَ ﴿٦٧﴾
7/Al-A'raf-67: Qala ya qawmi laysa bee safahatun walakinnee rasoolun min rabbi alAAalameena
Hij (Hôed) zei: "O mijn volk, er is bij mij geen dwaasheid, maar ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden. (67)
أُبَلِّغُكُمْ رِسَالاتِ رَبِّي وَأَنَاْ لَكُمْ نَاصِحٌ أَمِينٌ ﴿٦٨﴾
7/Al-A'raf-68: Oballighukum risalati rabbee waana lakum nasihun ameenun
Ik verkondig jullie Boodschappen van mijn Heer en ik ben voor jullie een betrouwbare raadgever."' (68)
أَوَعَجِبْتُمْ أَن جَاءكُمْ ذِكْرٌ مِّن رَّبِّكُمْ عَلَى رَجُلٍ مِّنكُمْ لِيُنذِرَكُمْ وَاذكُرُواْ إِذْ جَعَلَكُمْ خُلَفَاء مِن بَعْدِ قَوْمِ نُوحٍ وَزَادَكُمْ فِي الْخَلْقِ بَسْطَةً فَاذْكُرُواْ آلاء اللّهِ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ ﴿٦٩﴾
7/Al-A'raf-69: Awa AAajibtum an jaakum thikrun min rabbikum AAala rajulin minkum liyunthirakum waothkuroo ith jaAAalakum khulafaa min baAAdi qawmi noohin wazadakum fee alkhalqi bastatan faothkuroo alaa Allahi laAAallakum tuflihoona
En verhaasde het jullie, dat er tot jullie een vermaning van jullie Heer is gekomen, door een man uit jullie midden, om jullie te vermanen? En gedenkt toen Hij jullie tot opvolgers had aangesteld na (do ondergang van) het volk van Nôeh. En jullie gestalten maakten Wij groter (dan die van hen). Gedenkt daarom de gunsten van Allah. Hopelijk zullen jullie welslagen. (69)
قَالُواْ أَجِئْتَنَا لِنَعْبُدَ اللّهَ وَحْدَهُ وَنَذَرَ مَا كَانَ يَعْبُدُ آبَاؤُنَا فَأْتِنَا بِمَا تَعِدُنَا إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ ﴿٧٠﴾
7/Al-A'raf-70: Qaloo aji/tana linaAAbuda Allaha wahdahu wanathara ma kana yaAAbudu abaona fa/tina bima taAAiduna in kunta mina alssadiqeena
Zij zeiden: "Ben jij tot ons gekomen opdat Wij Allah ah Enige aanbidden en verlaten wat onze vaderen plachten te aanbidden? Laat dan komen, hetgeen wat jij ons aanzegt, als jij tot de waarachtigen behoort." (70)
قَالَ قَدْ وَقَعَ عَلَيْكُم مِّن رَّبِّكُمْ رِجْسٌ وَغَضَبٌ أَتُجَادِلُونَنِي فِي أَسْمَاء سَمَّيْتُمُوهَا أَنتُمْ وَآبَآؤكُم مَّا نَزَّلَ اللّهُ بِهَا مِن سُلْطَانٍ فَانتَظِرُواْ إِنِّي مَعَكُم مِّنَ الْمُنتَظِرِينَ ﴿٧١﴾
7/Al-A'raf-71: Qala qad waqaAAa AAalaykum min rabbikum rijsun waghadabun atujadiloonanee fee asma-in sammaytumooha antum waabaokum ma nazzala Allahu biha min sultanin faintathiroo innee maAAakum mina almuntathireena
Hij zei: "Waarlijk, een bestraffing en toorn van jullie Heer is erover jullie neergekomen. Willen jullie met mij redetwisten over de namen die jullie en jullie vaderen gaven (aan jullie afgoden), waarvoor Allah geen bewijs heeft neergezonden? Wachten jullie maar: voorwaar, ik behoor met jullie tot de wachtenden." (71)
فَأَنجَيْنَاهُ وَالَّذِينَ مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مِّنَّا وَقَطَعْنَا دَابِرَ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَمَا كَانُواْ مُؤْمِنِينَ ﴿٧٢﴾
7/Al-A'raf-72: Faanjaynahu waallatheena maAAahu birahmatin minna waqataAAna dabira allatheena kaththaboo bi-ayatina wama kanoo mu/mineena
Toen redden Wij hem (Hôed) en degenen met hem door Genade van Ons en Wij roeiden degenen die Onze Tekenen loochenden geheel uit. En zij plachten geen gelovigen te zijn. (72)
وَإِلَى ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَالِحًا قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ قَدْ جَاءتْكُم بَيِّنَةٌ مِّن رَّبِّكُمْ هَذِهِ نَاقَةُ اللّهِ لَكُمْ آيَةً فَذَرُوهَا تَأْكُلْ فِي أَرْضِ اللّهِ وَلاَ تَمَسُّوهَا بِسُوَءٍ فَيَأْخُذَكُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ ﴿٧٣﴾
7/Al-A'raf-73: Wa-ila thamooda akhahum salihan qala ya qawmi oAAbudoo Allaha ma lakum min ilahin ghayruhu qad jaatkum bayyinatun min rabbikum hathihi naqatu Allahi lakum ayatan fatharooha ta/kul fee ardi Allahi wala tamassooha bisoo-in faya/khuthakum AAathabun aleemun
En tot de Tsamôed (zonden Wij) hun broeder Shâlih. Hij zei: "O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij. Waarlijk, er is een duidelijk bewijs van jullie Heer tot jullie gekomen. Dat is de vrouwtjeskameel van Allah, als een Teken voor jullie. Laat haar daarom op de aarde van Allah eten en doe haar geen kwaad, anders zal een pijnlijke bestraffing jullie grijpen." (73)
وَاذْكُرُواْ إِذْ جَعَلَكُمْ خُلَفَاء مِن بَعْدِ عَادٍ وَبَوَّأَكُمْ فِي الأَرْضِ تَتَّخِذُونَ مِن سُهُولِهَا قُصُورًا وَتَنْحِتُونَ الْجِبَالَ بُيُوتًا فَاذْكُرُواْ آلاء اللّهِ وَلاَ تَعْثَوْا فِي الأَرْضِ مُفْسِدِينَ ﴿٧٤﴾
7/Al-A'raf-74: Waothkuroo ith jaAAalakum khulafaa min baAAdi AAadin wabawwaakum fee al-ardi tattakhithoona min suhooliha qusooran watanhitoona aljibala buyootan faothkuroo alaa Allahi wala taAAthaw fee al-ardi mufsideena
En (gedenkt) toen Hij jullie tot opvolgers aanstelde na (de ondergang van) de 'Ad en Hij jullie op aarde vestigde. Jullie namen van haar vlakten om er paleizen (op te bouwen) en jullie namen van de bergen om er huizen uit te houwen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah en sticht geen onheil op de aarde, als verderfzaaiers. (74)
قَالَ الْمَلأُ الَّذِينَ اسْتَكْبَرُواْ مِن قَوْمِهِ لِلَّذِينَ اسْتُضْعِفُواْ لِمَنْ آمَنَ مِنْهُمْ أَتَعْلَمُونَ أَنَّ صَالِحًا مُّرْسَلٌ مِّن رَّبِّهِ قَالُواْ إِنَّا بِمَا أُرْسِلَ بِهِ مُؤْمِنُونَ ﴿٧٥﴾
7/Al-A'raf-75: Qala almalao allatheena istakbaroo min qawmihi lillatheena istudAAifoo liman amana minhum ataAAlamoona anna salihan mursalun min rabbihi qaloo inna bima orsila bihi mu/minoona
De vooraannstaanden, van degenen die hoogmoedig waren onder zijn volk, zeiden tot de nederigen onder hen die geloofden: "Weten jullie dat Shâlat een door zijn Heer gezondene is?" Zij zeiden: "Voorwaar, wij geloven in hetgeen warmee hij is gezonden." (75)
قَالَ الَّذِينَ اسْتَكْبَرُواْ إِنَّا بِالَّذِيَ آمَنتُمْ بِهِ كَافِرُونَ ﴿٧٦﴾
7/Al-A'raf-76: Qala allatheena istakbaroo inna biallathee amantum bihi kafiroona
Degenen die hoogmoedig waren, zeiden: "Voorwaar, wij geloven niet in hetgeen waarin jullie geloven." (76)
فَعَقَرُواْ النَّاقَةَ وَعَتَوْاْ عَنْ أَمْرِ رَبِّهِمْ وَقَالُواْ يَا صَالِحُ ائْتِنَا بِمَا تَعِدُنَا إِن كُنتَ مِنَ الْمُرْسَلِينَ ﴿٧٧﴾
7/Al-A'raf-77: FaAAaqaroo alnnaqata waAAataw AAan amri rabbihim waqaloo ya salihu i/tina bima taAAiduna in kunta mina almursaleena
Zij slachtten de vrouwtjeskameel en zij minachtten het bevel van hun Heer en zij zeiden: "O Shâlih, laat het aangezegde (de bestraffing) tot ons komen, als jij tot de gezanten behoort!" (77)
فَأَخَذَتْهُمُ الرَّجْفَةُ فَأَصْبَحُواْ فِي دَارِهِمْ جَاثِمِينَ ﴿٧٨﴾
7/Al-A'raf-78: Faakhathat-humu alrrajfatu faasbahoo fee darihim jathimeena
Toen greep de aardbeving hen, waardoor zij doden in hun huizen werden. (78)
فَتَوَلَّى عَنْهُمْ وَقَالَ يَا قَوْمِ لَقَدْ أَبْلَغْتُكُمْ رِسَالَةَ رَبِّي وَنَصَحْتُ لَكُمْ وَلَكِن لاَّ تُحِبُّونَ النَّاصِحِينَ ﴿٧٩﴾
7/Al-A'raf-79: Fatawalla AAanhum waqala ya qawmi laqad ablaghtukum risalata rabbee wanasahtu lakum walakin la tuhibboona alnnasiheena
Toen wendde hij (Shâlih) zich van hen af en zei. "O mijn volk, voorzeker, ik heb jullie een Boodschap van mijn Heer vorkondigd en jullie raad gegeven, maar jullie houden niet van de raadgevers." (79)
وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ أَتَأْتُونَ الْفَاحِشَةَ مَا سَبَقَكُم بِهَا مِنْ أَحَدٍ مِّن الْعَالَمِينَ ﴿٨٠﴾
7/Al-A'raf-80: Walootan ith qala liqawmihi ata/toona alfahishata ma sabaqakum biha min ahadin mina alAAalameena
En (gedenkt) Lôeth, toen hij tot zijn volk zei: "Begaan jullie zedeloosheid die nog niemand van de bewoners van de werelden vóór jullie heeft begaan? (80)
إِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الرِّجَالَ شَهْوَةً مِّن دُونِ النِّسَاء بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ مُّسْرِفُونَ ﴿٨١﴾
7/Al-A'raf-81: Innakum lata/toona alrrijala shahwatan min dooni alnnisa-i bal antum qawmun musrifoona
Voorwaar, jullie naderen zeker wellustig mannen in plaats van vrouwen. Jullie zijn zelfs ten overschrijdend volk." (81)
وَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِ إِلاَّ أَن قَالُواْ أَخْرِجُوهُم مِّن قَرْيَتِكُمْ إِنَّهُمْ أُنَاسٌ يَتَطَهَّرُونَ ﴿٨٢﴾
7/Al-A'raf-82: Wama kana jawaba qawmihi illa an qaloo akhrijoohum min qaryatikum innahum onasun yatatahharoona
En het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: "Verdrijft hen (Lôeth en zijn volgelingen) uit jullie stad. Voorwaar, zij zijn mensen dit zich reinigen." (82)
فَأَنجَيْنَاهُ وَأَهْلَهُ إِلاَّ امْرَأَتَهُ كَانَتْ مِنَ الْغَابِرِينَ ﴿٨٣﴾
7/Al-A'raf-83: Faanjaynahu waahlahu illa imraatahu kanat mina alghabireena
Toen redden Wij hen en zijn volgelingen, behalve zijn vrouw, zij behoorde tot de achterblijvers (die gestraft werden). (83)
وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًا فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُجْرِمِينَ ﴿٨٤﴾
7/Al-A'raf-84: Waamtarna AAalayhim mataran faonthur kayfa kana AAaqibatu almujrimeena
En Wij deden een regen (van stenen) op hen neerkomen. Zie dan hoe liet einde was vam de misdadigers. (84)
وَإِلَى مَدْيَنَ أَخَاهُمْ شُعَيْبًا قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ قَدْ جَاءتْكُم بَيِّنَةٌ مِّن رَّبِّكُمْ فَأَوْفُواْ الْكَيْلَ وَالْمِيزَانَ وَلاَ تَبْخَسُواْ النَّاسَ أَشْيَاءهُمْ وَلاَ تُفْسِدُواْ فِي الأَرْضِ بَعْدَ إِصْلاَحِهَا ذَلِكُمْ خَيْرٌ لَّكُمْ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ ﴿٨٥﴾
7/Al-A'raf-85: Wa-ila madyana akhahum shuAAayban qala ya qawmi oAAbudoo Allaha ma lakum min ilahin ghayruhu qad jaatkum bayyinatun min rabbikum faawfoo alkayla waalmeezana wala tabkhasoo alnnasa ashyaahum wala tufsidoo fee al-ardi baAAda islahiha thalikum khayrun lakum
En tot (de bewoners van) Madyan (zonden Wij) hun broeder Sjoe'aib, Hij zei: "O mijn volk, unbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij. Waarlijk, er is een duidelijk bewijs van jullie Heer tot jullie gekomen. Geeft dan de volle maat en het volle gewicht en benadeelt de mensen niet in hun zaken en zaait geen verderf op aarde na de verbetering op haar (door de komst van een Profeet). Dat is beter voor jullie, als jullie gelovigen zijn." (85)
وَلاَ تَقْعُدُواْ بِكُلِّ صِرَاطٍ تُوعِدُونَ وَتَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ اللّهِ مَنْ آمَنَ بِهِ وَتَبْغُونَهَا عِوَجًا وَاذْكُرُواْ إِذْ كُنتُمْ قَلِيلاً فَكَثَّرَكُمْ وَانظُرُواْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُفْسِدِينَ ﴿٨٦﴾
7/Al-A'raf-86: Wala taqAAudoo bikulli siratin tooAAidoona watasuddoona AAan sabeeli Allahi man amana bihi watabghoonaha AAiwajan waothkuroo ith kuntum qaleelan fakaththarakum waonthuroo kayfa kana AAaqibatu almufsideena
En zit niet op iedere weg, terwijl jullie degenen bedreigen en afhouden van het Pad van Allah die in Hem geloven, wensend dat het krom was. En gedenkt toen jullie met woinigen waren en Hij jullie talrijk deed worden. En zie hoe het einde was van de verderfzaaiers. (86)
وَإِن كَانَ طَآئِفَةٌ مِّنكُمْ آمَنُواْ بِالَّذِي أُرْسِلْتُ بِهِ وَطَآئِفَةٌ لَّمْ يْؤْمِنُواْ فَاصْبِرُواْ حَتَّى يَحْكُمَ اللّهُ بَيْنَنَا وَهُوَ خَيْرُ الْحَاكِمِينَ ﴿٨٧﴾
7/Al-A'raf-87: Wa-in kana ta-ifatun minkum amanoo biallathee orsiltu bihi wata-ifatun lam yu/minoo faisbiroo hatta yahkuma Allahu baynana wahuwa khayru alhakimeena
En als er een groep onder jullie is die gelooft in hetgeen waarmee ik (Sjoe'aib) ben gezonden, en er een andere groep is die niet gelooft: weest dan geduldig tot Allah tussen ons oordeelt, en Hij is de Beste der Rechters. (87)
قَالَ الْمَلأُ الَّذِينَ اسْتَكْبَرُواْ مِن قَوْمِهِ لَنُخْرِجَنَّكَ يَا شُعَيْبُ وَالَّذِينَ آمَنُواْ مَعَكَ مِن قَرْيَتِنَا أَوْ لَتَعُودُنَّ فِي مِلَّتِنَا قَالَ أَوَلَوْ كُنَّا كَارِهِينَ ﴿٨٨﴾
7/Al-A'raf-88: Qala almalao allatheena istakbaroo min qawmihi lanukhrijannaka ya shuAAaybu waallatheena amanoo maAAaka min qaryatina aw lataAAoodunna fee millatina qala awa law kunna kariheena
De vooraanstaanden, van degenen die hoogmoedig waren van zijn volk, zeiden: "Wij zullen jou, O Sjoe'aib, en degenen die met jou geloven zeker uit onze stad verdrijven, of jullie moeten terugkeren tot onze godsdienst." Hij zei: "En als wij er een afkeer van zouden hebben?" (88)
قَدِ افْتَرَيْنَا عَلَى اللّهِ كَذِبًا إِنْ عُدْنَا فِي مِلَّتِكُم بَعْدَ إِذْ نَجَّانَا اللّهُ مِنْهَا وَمَا يَكُونُ لَنَا أَن نَّعُودَ فِيهَا إِلاَّ أَن يَشَاء اللّهُ رَبُّنَا وَسِعَ رَبُّنَا كُلَّ شَيْءٍ عِلْمًا عَلَى اللّهِ تَوَكَّلْنَا رَبَّنَا افْتَحْ بَيْنَنَا وَبَيْنَ قَوْمِنَا بِالْحَقِّ وَأَنتَ خَيْرُ الْفَاتِحِينَ ﴿٨٩﴾
7/Al-A'raf-89: Qadi iftarayna AAala Allahi kathiban in AAudna fee millatikum baAAda ith najjana Allahu minha wama yakoonu lana an naAAooda feeha illa an yashaa Allahu rabbuna wasiAAa rabbuna kulla shay-in AAilman AAala Allahi tawakkalna rabbana iftah baynana wabayna qaw
Waarlijk, wij zouden een leugen ovet Allah verzinnen als wij zouden terugkeren tot jullie godsdienst, nadat Allah ons daaruit heeft gered. Het past ons niet dat wij erin terugkeren, behalve wanneer Allah, onze Heer, het wil. Onze Heer omvat alle dingen met Zijn kennis. Op Allah vertrouwen wij. Onze Heer, doe een uitspraak tussen ons en ons volk, naar de Waarheid en U bent de Beste van de Oordelaars. (89)
وَقَالَ الْمَلأُ الَّذِينَ كَفَرُواْ مِن قَوْمِهِ لَئِنِ اتَّبَعْتُمْ شُعَيْباً إِنَّكُمْ إِذاً لَّخَاسِرُونَ ﴿٩٠﴾
7/Al-A'raf-90: Waqala almalao allatheena kafaroo min qawmihi la-ini ittabaAAtum shuAAayban innakum ithan lakhasiroona
En de vooraanstaanden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden. "Als jullie Sjoe'aib gevolgd hebben: voorwaar, dan zullen jullie zeker de verliezers zijin." (90)
فَأَخَذَتْهُمُ الرَّجْفَةُ فَأَصْبَحُواْ فِي دَارِهِمْ جَاثِمِينَ ﴿٩١﴾
7/Al-A'raf-91: Faakhathat-humu alrrajfatu faasbahoo fee darihim jathimeena
Toen greep de aardbeving hen en zij werden doden in hun huizen. (91)
الَّذِينَ كَذَّبُواْ شُعَيْبًا كَأَن لَّمْ يَغْنَوْاْ فِيهَا الَّذِينَ كَذَّبُواْ شُعَيْبًا كَانُواْ هُمُ الْخَاسِرِينَ ﴿٩٢﴾
7/Al-A'raf-92: Allatheena kaththaboo shuAAayban kaan lam yaghnaw feeha allatheena kaththaboo shuAAayban kanoo humu alkhasireena
Degenen die Sjoe'aib loochenden werden alsof zij nooit in haar (de stad) hadden gewoond. Degenen die Sjoe'aib loochenden, zij zijn de verliezers. (92)
فَتَوَلَّى عَنْهُمْ وَقَالَ يَا قَوْمِ لَقَدْ أَبْلَغْتُكُمْ رِسَالاَتِ رَبِّي وَنَصَحْتُ لَكُمْ فَكَيْفَ آسَى عَلَى قَوْمٍ كَافِرِينَ ﴿٩٣﴾
7/Al-A'raf-93: Fatawalla AAanhum waqala ya qawmi laqad ablaghtukum risalati rabbee wanasahtu lakum fakayfa asa AAala qawmin kafireena
Hij (Sjoe'ajb) wendde zich men van hen af, en hij zei: "O mijn volk, voorzeker, ik heb Boodschappen van mijn Hecr verkondigd, en jullie raad gegeven. Hoe kan ik dan bedroefd zijn over een volk dal ongelovig is?" (93)
وَمَا أَرْسَلْنَا فِي قَرْيَةٍ مِّن نَّبِيٍّ إِلاَّ أَخَذْنَا أَهْلَهَا بِالْبَأْسَاء وَالضَّرَّاء لَعَلَّهُمْ يَضَّرَّعُونَ ﴿٩٤﴾
7/Al-A'raf-94: Wama arsalna fee qaryatin min nabiyyin illa akhathna ahlaha bialba/sa-i waalddarra-i laAAallahum yaddarraAAoona
En Wij zonden geen Profeet naar een stad, of Wij troffen de inwoners ervan met kwclling en tegenspoed. Hopelijk zullen zij nederig worden. (94)
ثُمَّ بَدَّلْنَا مَكَانَ السَّيِّئَةِ الْحَسَنَةَ حَتَّى عَفَواْ وَّقَالُواْ قَدْ مَسَّ آبَاءنَا الضَّرَّاء وَالسَّرَّاء فَأَخَذْنَاهُم بَغْتَةً وَهُمْ لاَ يَشْعُرُونَ ﴿٩٥﴾
7/Al-A'raf-95: Thumma baddalna makana alssayyi-ati alhasanata hatta AAafaw waqaloo qad massa abaana alddarrao waalssarrao faakhathnahum baghtatan wahum la yashAAuroona
Daarna vervingen Wij het slechte door het goede, totdat zij (in aantal en welvaart) toenamen, en zij zeiden: "Voorzeker, tegenspoed en voorspoed hebben ook onze vaderen getroffen." Toen grepen Wij hen onverwachts, terwijl zij er niet op bedacht waren. (95)
وَلَوْ أَنَّ أَهْلَ الْقُرَى آمَنُواْ وَاتَّقَواْ لَفَتَحْنَا عَلَيْهِم بَرَكَاتٍ مِّنَ السَّمَاء وَالأَرْضِ وَلَكِن كَذَّبُواْ فَأَخَذْنَاهُم بِمَا كَانُواْ يَكْسِبُونَ ﴿٩٦﴾
7/Al-A'raf-96: Walaw anna ahla alqura amanoo waittaqaw lafatahna AAalayhim barakatin mina alssama-i waal-ardi walakin kaththaboo faakhathnahum bima kanoo yaksiboona
En ais de inwoners van de steden hadden geloofd en (Allah) hadden gcvreesd, dan hadden Wij zeker voor hen zegeningen uit de hemel en de aarde geopend; maar zij loochenden, zodat Wij hen grepen wegens wat zij plachten te verrichten. (96)
أَفَأَمِنَ أَهْلُ الْقُرَى أَن يَأْتِيَهُمْ بَأْسُنَا بَيَاتاً وَهُمْ نَآئِمُونَ ﴿٩٧﴾
7/Al-A'raf-97: Afaamina ahlu alqura an ya/tiyahum ba/suna bayatan wahum na-imoona
Voelen de inwoners van de steden zich er soms veilig voor, dat Onze bestraffing in de nacht tot hen komt, terwijl zij slapen? (97)
أَوَ أَمِنَ أَهْلُ الْقُرَى أَن يَأْتِيَهُمْ بَأْسُنَا ضُحًى وَهُمْ يَلْعَبُونَ ﴿٩٨﴾
7/Al-A'raf-98: Awa amina ahlu alqura an ya/tiyahum ba/suna duhan wahum yalAAaboona
Ofvoelen de inwoners van de steden zich er soms veilig voor, dat Onze bestrafting in de ochtend tot hen komt, terwijl zij spelen? (98)
أَفَأَمِنُواْ مَكْرَ اللّهِ فَلاَ يَأْمَنُ مَكْرَ اللّهِ إِلاَّ الْقَوْمُ الْخَاسِرُونَ ﴿٩٩﴾
7/Al-A'raf-99: Afaaminoo makra Allahi fala ya/manu makra Allahi illa alqawmu alkhasiroona
Voelen zij zich soms veilig voor het plan van Allah? Niemand voelt zich veilig voor het plan van Allah, behalve het verliezende volk. (99)
أَوَلَمْ يَهْدِ لِلَّذِينَ يَرِثُونَ الأَرْضَ مِن بَعْدِ أَهْلِهَا أَن لَّوْ نَشَاء أَصَبْنَاهُم بِذُنُوبِهِمْ وَنَطْبَعُ عَلَى قُلُوبِهِمْ فَهُمْ لاَ يَسْمَعُونَ ﴿١٠٠﴾
7/Al-A'raf-100: Awa lam yahdi lillatheena yarithoona al-arda min baAAdi ahliha an law nashao asabnahum bithunoobihim wanatbaAAu AAala quloobihim fahum la yasmaAAoona
Is het degenen die de aarde beërven na (de ondergang van) haar bewoners niet duidelijk geworden dat, als Wij zouden willen, Wij hen zouden treffen vanwcge hun zonden, en Wij hun harten zouden vergrendelen zodat zij niet zouden kunnen luisteren? (100)
تِلْكَ الْقُرَى نَقُصُّ عَلَيْكَ مِنْ أَنبَآئِهَا وَلَقَدْ جَاءتْهُمْ رُسُلُهُم بِالْبَيِّنَاتِ فَمَا كَانُواْ لِيُؤْمِنُواْ بِمَا كَذَّبُواْ مِن قَبْلُ كَذَلِكَ يَطْبَعُ اللّهُ عَلَىَ قُلُوبِ الْكَافِرِينَ ﴿١٠١﴾
7/Al-A'raf-101: Tilka alqura naqussu AAalayka min anba-iha walaqad jaat-hum rusuluhum bialbayyinati fama kanoo liyu/minoo bima kaththaboo min qablu kathalika yatbaAAu Allahu AAala quloobi alkafireena
Over deze steden geven Wij jou (O Moehammad) berichten. En voorzeker, hun Profeten waren tot hen gekomen met de duidelijke bewijzen. Maar zij waren niet zo dat zij geloofden in wat zij voorheen loochenden. Zo vergrendelt Allah de beden van de ongelovigen. (101)
وَمَا وَجَدْنَا لأَكْثَرِهِم مِّنْ عَهْدٍ وَإِن وَجَدْنَا أَكْثَرَهُمْ لَفَاسِقِينَ ﴿١٠٢﴾
7/Al-A'raf-102: Wama wajadna li-aktharihim min AAahdin wa-in wajadna aktharahum lafasiqeena
En Wij troffen de meesten van hen aan als mensen die zich niet aan een verbond hielden. En de meesten van ben troffen Wij zeker aan als zwaar zondigen. (102)
ثُمَّ بَعَثْنَا مِن بَعْدِهِم مُّوسَى بِآيَاتِنَا إِلَى فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِ فَظَلَمُواْ بِهَا فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُفْسِدِينَ ﴿١٠٣﴾
7/Al-A'raf-103: Thumma baAAathna min baAAdihim moosa bi-ayatina ila firAAawna wamala-ihi fathalamoo biha faonuthur kayfa kana AAaqibatu almufsideena
Vervolgens zonden Wij na hen Môesa met Onze Tekenen tot Fir'aun en zijn vooraanstaande volgelingen, waarop zij deze in hun onrechtvaadigheid verwierpem. Aanschouw dan hoe het einde was van de verderfzaaiers. (103)
وَقَالَ مُوسَى يَا فِرْعَوْنُ إِنِّي رَسُولٌ مِّن رَّبِّ الْعَالَمِينَ ﴿١٠٤﴾
7/Al-A'raf-104: Waqala moosa ya firAAawnu innee rasoolun min rabbi alAAalameena
En Môesa zei: "O Fir'aun, voorwaar, ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden. (104)
حَقِيقٌ عَلَى أَن لاَّ أَقُولَ عَلَى اللّهِ إِلاَّ الْحَقَّ قَدْ جِئْتُكُم بِبَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّكُمْ فَأَرْسِلْ مَعِيَ بَنِي إِسْرَائِيلَ ﴿١٠٥﴾
7/Al-A'raf-105: Haqeequn AAala an la aqoola AAala Allahi illa alhaqqa qad ji/tukum bibayyinatin min rabbikum faarsil maAAiya banee isra-eela
Het is mij verplicht dat ik over Allah niets dan de Waarheid zeg. Waarlijk, ik ben tot jullie gekomen met een duidelijk Teken van jullie Heer, stuur de Kinderen van breel daarom met mij mee." (105)
قَالَ إِن كُنتَ جِئْتَ بِآيَةٍ فَأْتِ بِهَا إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ ﴿١٠٦﴾
7/Al-A'raf-106: Qala in kunta ji/ta bi-ayatin fa/ti biha in kunta mina alssadiqeena
Hij (Fir'aun) zei: "Als jij met een Teken bent gekomen, kom er dan mee, als jij tot de waarahtigen behoort." (106)
فَأَلْقَى عَصَاهُ فَإِذَا هِيَ ثُعْبَانٌ مُّبِينٌ ﴿١٠٧﴾
7/Al-A'raf-107: Faalqa AAasahu fa-itha hiya thuAAbanun mubeenun
Toen wierp bij (Môesa) zijn staf, en toen werd deze een duidelijke slang. (107)
وَنَزَعَ يَدَهُ فَإِذَا هِيَ بَيْضَاء لِلنَّاظِرِينَ ﴿١٠٨﴾
7/Al-A'raf-108: WanazaAAa yadahu fa-itha hiya baydao lilnnathireena
En bij haalde zijn hand tevoorschijn, en toen werd deze witstralend voor de toeschouwers. (108)
قَالَ الْمَلأُ مِن قَوْمِ فِرْعَوْنَ إِنَّ هَذَا لَسَاحِرٌ عَلِيمٌ ﴿١٠٩﴾
7/Al-A'raf-109: Qala almalao min qawmi firAAawna inna hatha lasahirun AAaleemun
De vooraanstaanden van Fir'aun's volk zeiden: "Voorwaar, dit is een kundige tovenaar! (109)
يُرِيدُ أَن يُخْرِجَكُم مِّنْ أَرْضِكُمْ فَمَاذَا تَأْمُرُونَ ﴿١١٠﴾
7/Al-A'raf-110: Yureedu an yukhrijakum min ardikum famatha ta/muroona
Hij wil jullie uit jullie land verdrijven!"' (Fir'aun vroeg:) "Wat raden jullie aan?"' (110)
قَالُواْ أَرْجِهْ وَأَخَاهُ وَأَرْسِلْ فِي الْمَدَآئِنِ حَاشِرِينَ ﴿١١١﴾
7/Al-A'raf-111: Qaloo arjih waakhahu waarsil fee almada-ini hashireena
Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder uitstel, en stuur verzamelaars naar de steden. (111)
يَأْتُوكَ بِكُلِّ سَاحِرٍ عَلِيمٍ ﴿١١٢﴾
7/Al-A'raf-112: Ya/tooka bikulli sahirin AAaleemin
Opdat zij alle vaardige tovenaars tot u brengen. (112)
وَجَاء السَّحَرَةُ فِرْعَوْنَ قَالْواْ إِنَّ لَنَا لأَجْرًا إِن كُنَّا نَحْنُ الْغَالِبِينَ ﴿١١٣﴾
7/Al-A'raf-113: Wajaa alssaharatu firAAawna qaloo inna lana laajran in kunna nahnu alghalibeena
En de tovenaars kwamen tot Fir'aun, zij zeiden: "Voorwaar, is er voor ons zeker een beloning als wij de winnaars zijn." (113)
قَالَ نَعَمْ وَإَنَّكُمْ لَمِنَ الْمُقَرَّبِينَ ﴿١١٤﴾
7/Al-A'raf-114: Qala naAAam wa-innakum lamina almuqarrabeena
Hij (Fir'aun) zei: "Ja, en voorwaar, jullie zullen tot de nabijen behoren." (114)
قَالُواْ يَا مُوسَى إِمَّا أَن تُلْقِيَ وَإِمَّا أَن نَّكُونَ نَحْنُ الْمُلْقِينَ ﴿١١٥﴾
7/Al-A'raf-115: Qaloo ya moosa imma an tulqiya wa-imma an nakoona nahnu almulqeena
Zij zeiden: "O Môesa, wep jij (eerst) of werpen wij?" (115)
قَالَ أَلْقُوْاْ فَلَمَّا أَلْقَوْاْ سَحَرُواْ أَعْيُنَ النَّاسِ وَاسْتَرْهَبُوهُمْ وَجَاءوا بِسِحْرٍ عَظِيمٍ ﴿١١٦﴾
7/Al-A'raf-116: Qala alqoo falamma alqaw saharoo aAAyuna alnnasi waistarhaboohum wajaoo bisihrin AAatheemin
Hij zei: "Werpt." Toen zij dan wierpen, betoverden zij de ogen van de mensen en joegen hen angst aan met geweldige tovenarij. (116)
وَأَوْحَيْنَا إِلَى مُوسَى أَنْ أَلْقِ عَصَاكَ فَإِذَا هِيَ تَلْقَفُ مَا يَأْفِكُونَ ﴿١١٧﴾
7/Al-A'raf-117: Waawhayna ila moosa an alqi AAasaka fa-itha hiya talqafu ma ya/fikoona
En Wij openbaarden aan Môesa: "Werp jouw staf!" En toen verslond deze wat zij met hun bedrog hadden gemaakt. (117)
فَوَقَعَ الْحَقُّ وَبَطَلَ مَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿١١٨﴾
7/Al-A'raf-118: FawaqaAAa alhaqqu wabatala ma kanoo yaAAmaloona
Toen werd de Wacheid duidelijk, en bleek wat zij (de tovenaars) plachten te doen valsheid te zijn. (118)
فَغُلِبُواْ هُنَالِكَ وَانقَلَبُواْ صَاغِرِينَ ﴿١١٩﴾
7/Al-A'raf-119: Faghuliboo hunalika wainqalaboo saghireena
Zij werden daar verslagen, en zij keerden vernederd terug. (119)
وَأُلْقِيَ السَّحَرَةُ سَاجِدِينَ ﴿١٢٠﴾
7/Al-A'raf-120: Waolqiya alssaharatu sajideena
En de (tot inkeer gekomen) tovenaars wierpen zich (als in de shalât) neer. (120)
قَالُواْ آمَنَّا بِرِبِّ الْعَالَمِينَ ﴿١٢١﴾
7/Al-A'raf-121: Qaloo amanna birabbi alAAalameena
Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden. (121)
رَبِّ مُوسَى وَهَارُونَ ﴿١٢٢﴾
7/Al-A'raf-122: Rabbi moosa waharoona
De Heer van Môesa en Hârôen." (122)
قَالَ فِرْعَوْنُ آمَنتُم بِهِ قَبْلَ أَن آذَنَ لَكُمْ إِنَّ هَذَا لَمَكْرٌ مَّكَرْتُمُوهُ فِي الْمَدِينَةِ لِتُخْرِجُواْ مِنْهَا أَهْلَهَا فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ ﴿١٢٣﴾
7/Al-A'raf-123: Qala firAAawnu amantum bihi qabla an athana lakum inna hatha lamakrun makartumoohu fee almadeenati litukhrijoo minha ahlaha fasawfa taAAlamoona
Fir'aun zei: "Geloven jullie hem vóór dat ik jullie toestemming heb gegeven? Voorwaar, dit is zeker een list die jullie beraamd hebben in de stad om de inwoners ervan te verdrijven. Maar straks zullen jullie weten (wat de gevolgen van jullie daden zijn). (123)
لأُقَطِّعَنَّ أَيْدِيَكُمْ وَأَرْجُلَكُم مِّنْ خِلاَفٍ ثُمَّ لأُصَلِّبَنَّكُمْ أَجْمَعِينَ ﴿١٢٤﴾
7/Al-A'raf-124: LaoqatiAAanna aydiyakum waarjulakum min khilafin thumma laosallibannakum ajmaAAeena
Ik zal zeker jullie handen en voeten kruiselings afhouwen en vervolgens zal ik jullie zeker allen kruisigen." (124)
قَالُواْ إِنَّا إِلَى رَبِّنَا مُنقَلِبُونَ ﴿١٢٥﴾
7/Al-A'raf-125: Qaloo inna ila rabbina munqaliboona
Zij (de voormalige tovenaars) zelden: "Voorwaar, tot onze Heer keren wij terug. (125)
وَمَا تَنقِمُ مِنَّا إِلاَّ أَنْ آمَنَّا بِآيَاتِ رَبِّنَا لَمَّا جَاءتْنَا رَبَّنَا أَفْرِغْ عَلَيْنَا صَبْرًا وَتَوَفَّنَا مُسْلِمِينَ ﴿١٢٦﴾
7/Al-A'raf-126: Wama tanqimu minna illa an amanna bi-ayati rabbina lamma jaatna rabbana afrigh AAalayna sabran watawaffana muslimeena
En jij neemt slechts wraak op ons, omdat wij in de Tekenen van onze Heer geloofden toen deze tot ons kwamen. Onze Heer, schenk ons geduld en doe ons sterven als mensen die zich (aan U) hebben overgegeven." (126)
وَقَالَ الْمَلأُ مِن قَوْمِ فِرْعَونَ أَتَذَرُ مُوسَى وَقَوْمَهُ لِيُفْسِدُواْ فِي الأَرْضِ وَيَذَرَكَ وَآلِهَتَكَ قَالَ سَنُقَتِّلُ أَبْنَاءهُمْ وَنَسْتَحْيِي نِسَاءهُمْ وَإِنَّا فَوْقَهُمْ قَاهِرُونَ ﴿١٢٧﴾
7/Al-A'raf-127: Waqala almalao min qawmi firAAawna atatharu moosa waqawmahu liyufsidoo fee al-ardi wayatharaka waalihataka qala sanuqattilu abnaahum wanastahyee nisaahum wa-inna fawqahum qahiroona
En de vooraanstaanden van het volk van Fir'aun zeiden: "Laat u Môesa en zijn volk verderf op aarde zaaien en u en uw goden verlaten?" Hij zei: "Wij zullen hun zonen doden en hun dochters in leven laten: en voorwaar, wij zijn oppermachtig over hen." (127)
قَالَ مُوسَى لِقَوْمِهِ اسْتَعِينُوا بِاللّهِ وَاصْبِرُواْ إِنَّ الأَرْضَ لِلّهِ يُورِثُهَا مَن يَشَاء مِنْ عِبَادِهِ وَالْعَاقِبَةُ لِلْمُتَّقِينَ ﴿١٢٨﴾
7/Al-A'raf-128: Qala moosa liqawmihi istaAAeenoo biAllahi waisbiroo inna al-arda lillahi yoorithuha man yashao min AAibadihi waalAAaqibatu lilmuttaqeena
Môesa zei tot zijn volk: "Smeekt Allah om hulp en weest geduldig. Voorwaar, de aarde behoort aan Allah, Hij doet haar erven aan wie Hij wil van zijn dienaren. En de (goede) einde behoort aan de Moettaqôen. (128)
قَالُواْ أُوذِينَا مِن قَبْلِ أَن تَأْتِينَا وَمِن بَعْدِ مَا جِئْتَنَا قَالَ عَسَى رَبُّكُمْ أَن يُهْلِكَ عَدُوَّكُمْ وَيَسْتَخْلِفَكُمْ فِي الأَرْضِ فَيَنظُرَ كَيْفَ تَعْمَلُونَ ﴿١٢٩﴾
7/Al-A'raf-129: Qaloo ootheena min qabli an ta/tiyana wamin baAAdi ma ji/tana qala AAasa rabbukum an yuhlika AAaduwwakum wayastakhlifakum fee al-ardi fayanthura kayfa taAAmaloona
Zij zeiden: "Wij werden gekweld vóór dat jij (Môesa) tot ons kwam en nadat jij tot ons bent gekomen." Hij zei: "Hopelijk zal jullie Heer jullie vijanden vernietigen en jullie als opvolgers aanstellen op de aarde, opdat Hij zal aanschouwen hoe jullie handelen." (129)
وَلَقَدْ أَخَذْنَا آلَ فِرْعَونَ بِالسِّنِينَ وَنَقْصٍ مِّن الثَّمَرَاتِ لَعَلَّهُمْ يَذَّكَّرُونَ ﴿١٣٠﴾
7/Al-A'raf-130: Walaqad akhathna ala firAAawna bialssineena wanaqsin mina alththamarati laAAallahum yaththakkaroona
En voorzeker grepen Wij het volk van Fir'aun met jaren (van hongersnood) en tekorten aan oogstopbrengsten. Hopelijk zullen zij zich laten vermanen. (130)
فَإِذَا جَاءتْهُمُ الْحَسَنَةُ قَالُواْ لَنَا هَذِهِ وَإِن تُصِبْهُمْ سَيِّئَةٌ يَطَّيَّرُواْ بِمُوسَى وَمَن مَّعَهُ أَلا إِنَّمَا طَائِرُهُمْ عِندَ اللّهِ وَلَكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لاَ يَعْلَمُونَ ﴿١٣١﴾
7/Al-A'raf-131: Fa-itha jaat-humu alhasanatu qaloo lana hathihi wa-in tusibhum sayyi-atun yattayyaroo bimoosa waman maAAahu ala innama ta-iruhum AAinda Allahi walakinna aktharahum la yaAAlamoona
En wanneer dan het goede tot Hen kwam, zeiden zij: "Voor ons is dat (vanwege onze inspaningen)," maar wanneer het slechte hen treft, dan wijzen zij Môesa en degenen met hem aan als brengers van het noodlot. Wet: hun noodlot is slechts bij Allah, maar de meesten van hen weten het niet. (131)
وَقَالُواْ مَهْمَا تَأْتِنَا بِهِ مِن آيَةٍ لِّتَسْحَرَنَا بِهَا فَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِينَ ﴿١٣٢﴾
7/Al-A'raf-132: Waqaloo mahma ta/tina bihi min ayatin litasharana biha fama nahnu laka bimu/mineena
Zij zeiden: "Met wat voor Tekenen jij ook tot ons komt om ons daarmee te betoveren, wij zullen daardoor niet in jou zeloven." (132)
فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمُ الطُّوفَانَ وَالْجَرَادَ وَالْقُمَّلَ وَالضَّفَادِعَ وَالدَّمَ آيَاتٍ مُّفَصَّلاَتٍ فَاسْتَكْبَرُواْ وَكَانُواْ قَوْمًا مُّجْرِمِينَ ﴿١٣٣﴾
7/Al-A'raf-133: Faarsalna AAalayhimu alttoofana waaljarada waalqummala waalddafadiAAa waalddama ayatin mufassalatin faistakbaroo wakanoo qawman mujrimeena
Daarop zonden Wij tot hen de overstroming, en sprinkhanen, en luizen, en kikkers en bloed, als duidelijke Tekenen, maar zij toonden zich hoogmoedig en zij waren een misdadig volk. (133)
وَلَمَّا وَقَعَ عَلَيْهِمُ الرِّجْزُ قَالُواْ يَا مُوسَى ادْعُ لَنَا رَبَّكَ بِمَا عَهِدَ عِندَكَ لَئِن كَشَفْتَ عَنَّا الرِّجْزَ لَنُؤْمِنَنَّ لَكَ وَلَنُرْسِلَنَّ مَعَكَ بَنِي إِسْرَآئِيلَ ﴿١٣٤﴾
7/Al-A'raf-134: Walamma waqaAAa AAalayhimu alrrijzu qaloo ya moosa odAAu lana rabbaka bima AAahida AAindaka la-in kashafta AAanna alrrijza lanu/minanna laka walanursilanna maAAaka banee isra-eela
En toen de plaag ben overviel, zeiden zij: "O Môesa, roep jou Heer aan krachtens het verbond dat jij met Hem hebt. Als jij de plaag van ons wegneemt, dan zullen wij zeker in jou geloven en dan zullen wij de Kinderen van Israël zeker met jou sturen." (134)
فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُمُ الرِّجْزَ إِلَى أَجَلٍ هُم بَالِغُوهُ إِذَا هُمْ يَنكُثُونَ ﴿١٣٥﴾
7/Al-A'raf-135: Falamma kashafna AAanhumu alrrijza ila ajalin hum balighoohu itha hum yankuthoona
En toen Wij de plaag van hen hadden weggenomen, voor een vastgestelde termijn die zij bereikten, toen breken zij hun woord. (135)
فَانتَقَمْنَا مِنْهُمْ فَأَغْرَقْنَاهُمْ فِي الْيَمِّ بِأَنَّهُمْ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَكَانُواْ عَنْهَا غَافِلِينَ ﴿١٣٦﴾
7/Al-A'raf-136: Faintaqamna minhum faaghraqnahum fee alyammi bi-annahum kaththaboo bi-ayatina wakanoo AAanha ghafileena
Wij vergolden hun toen doordat Wij hen verdronken in de zee omdat zij Onze Tekenen loochenden en zij ze niet in acht plachten te nemen. (136)
وَأَوْرَثْنَا الْقَوْمَ الَّذِينَ كَانُواْ يُسْتَضْعَفُونَ مَشَارِقَ الأَرْضِ وَمَغَارِبَهَا الَّتِي بَارَكْنَا فِيهَا وَتَمَّتْ كَلِمَتُ رَبِّكَ الْحُسْنَى عَلَى بَنِي إِسْرَآئِيلَ بِمَا صَبَرُواْ وَدَمَّرْنَا مَا كَانَ يَصْنَعُ فِرْعَوْنُ وَقَوْمُهُ وَمَا كَانُواْ يَعْرِشُونَ ﴿١٣٧﴾
7/Al-A'raf-137: Waawrathna alqawma allatheena kanoo yustadAAafoona mashariqa al-ardi wamagharibaha allatee barakna feeha watammat kalimatu rabbika alhusna AAala banee isra-eela bima sabaroo wadammarna ma kana yasnaAAu firAAawnu waqawmuhu wama kanoo yaAArishoona
En aan het volk dat onderdrukt was geweest, deden Wij gebieden ten Oosten en ten Westen van het land erven, die Wij zegenden. En het mooie Woord van jouw Heer werd bewaarheid voor de Kinderen van Israël omdat zij geduldig waren geweest. En Wij verwoestten wat Fir'aun en zijn volk hadden gemaakt en wat zij plachten te bouwen. (137)
وَجَاوَزْنَا بِبَنِي إِسْرَآئِيلَ الْبَحْرَ فَأَتَوْاْ عَلَى قَوْمٍ يَعْكُفُونَ عَلَى أَصْنَامٍ لَّهُمْ قَالُواْ يَا مُوسَى اجْعَل لَّنَا إِلَهًا كَمَا لَهُمْ آلِهَةٌ قَالَ إِنَّكُمْ قَوْمٌ تَجْهَلُونَ ﴿١٣٨﴾
7/Al-A'raf-138: Wajawazna bibanee isra-eela albahra faataw AAala qawmin yaAAkufoona AAala asnamin lahum qaloo ya moosa ijAAal lana ilahan kama lahum alihatun qala innakum qawmun tajhaloona
En Wij brachten de Kinderen van Israël naar de overkant van de zee. En toen zij een volk ontmoetten dat opging in het vereren van hun afgodsbeelden, zeiden zij: "O Môesa, maak voor ons een god zoals hun goden." Hij zei: "Voorwaar, jullie zijn een onwetend volk." (138)
إِنَّ هَؤُلاء مُتَبَّرٌ مَّا هُمْ فِيهِ وَبَاطِلٌ مَّا كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿١٣٩﴾
7/Al-A'raf-139: Inna haola-i mutabbarun ma hum feehi wabatilun ma kanoo yaAAmaloona
Voorwaar, van dezen zal hetgeen waar zij in opgaan vernietigd worden, en wat zij plachten te doen bleek valsheid te zijn. (139)
قَالَ أَغَيْرَ اللّهِ أَبْغِيكُمْ إِلَهًا وَهُوَ فَضَّلَكُمْ عَلَى الْعَالَمِينَ ﴿١٤٠﴾
7/Al-A'raf-140: Qala aghayra Allahi abgheekum ilahan wahuwa faddalakum AAala alAAalameena
Hij zei: "Zou ik voor jullie een god naast Allah zoeken, terwijl Hij jullie heeft bevoorrecht boven de werelden?"" (140)
وَإِذْ أَنجَيْنَاكُم مِّنْ آلِ فِرْعَونَ يَسُومُونَكُمْ سُوَءَ الْعَذَابِ يُقَتِّلُونَ أَبْنَاءكُمْ وَيَسْتَحْيُونَ نِسَاءكُمْ وَفِي ذَلِكُم بَلاء مِّن رَّبِّكُمْ عَظِيمٌ ﴿١٤١﴾
7/Al-A'raf-141: Wa-ith anjaynakum min ali firAAawna yasoomoonakum soo-a alAAathabi yuqattiloona abnaakum wayastahyoona nisaakum wafee thalikum balaon min rabbikum AAatheemun
En (gedenkt) toen Wij ben redden van de volgelingen van Fir'aun, zij kwelden jullie met de ergste bestraffing; zij doodden jullie zonen en lieten jullie dochters in leven. En daarin was een geweldige beproeving van jullie Heer. (141)
وَوَاعَدْنَا مُوسَى ثَلاَثِينَ لَيْلَةً وَأَتْمَمْنَاهَا بِعَشْرٍ فَتَمَّ مِيقَاتُ رَبِّهِ أَرْبَعِينَ لَيْلَةً وَقَالَ مُوسَى لأَخِيهِ هَارُونَ اخْلُفْنِي فِي قَوْمِي وَأَصْلِحْ وَلاَ تَتَّبِعْ سَبِيلَ الْمُفْسِدِينَ ﴿١٤٢﴾
7/Al-A'raf-142: WawaAAadna moosa thalatheena laylatan waatmamnaha biAAashrin fatamma meeqatu rabbihi arbaAAeena laylatan waqala moosa li-akheehi haroona okhlufnee fee qawmee waaslih wala tattabiAA sabeela almufsideena
En Wij beloofden Môesa (een periode van) dertig dagen en Wij vervolmaakten deze met tien (dagen), zo werd de afgesproken termijn met zijn Heer vervolmaakt: veertig nachten. En Môesa zei tot zijn broeder Hârôen: "Vervang mij bij mijn volk, en verbeter en volg niet het pad van de verderfzaaiers." (142)
وَلَمَّا جَاء مُوسَى لِمِيقَاتِنَا وَكَلَّمَهُ رَبُّهُ قَالَ رَبِّ أَرِنِي أَنظُرْ إِلَيْكَ قَالَ لَن تَرَانِي وَلَكِنِ انظُرْ إِلَى الْجَبَلِ فَإِنِ اسْتَقَرَّ مَكَانَهُ فَسَوْفَ تَرَانِي فَلَمَّا تَجَلَّى رَبُّهُ لِلْجَبَلِ جَعَلَهُ دَكًّا وَخَرَّ موسَى صَعِقًا فَلَمَّا أَفَاقَ قَالَ سُبْحَانَكَ تُبْتُ إِلَيْكَ وَأَنَاْ أَوَّلُ الْمُؤْمِنِينَ ﴿١٤٣﴾
7/Al-A'raf-143: Walamma jaa moosa limeeqatina wakallamahu rabbuhu qala rabbi arinee anthur ilayka qala lan taranee walakini onthur ila aljabali fa-ini istaqarra makanahu fasawfa taranee falamma tajalla rabbuhu liljabali jaAAalahu dakkan wakharra moosa saAAiqan falamma af
En toen Môesa op de met Ons afgesproken tijd was gekomen en zijn Heer tot hem had gesproken, zei hij: "Mijn Heer, Toon U aan mij." Hij zei: "Jij zult Mij nimmer (kunnen) zien, maar kijk naar de berg, als deze op zijn plaats blijft, dan zul je Mij zien." En toen zijn Heer zich aan de berg zichtbaar maakte, maakte Hij deze tot pulver, en Môesa viel bewusteloos ter aarde. En toen hij weer bij bewustzijn was gekomen, zei hij: "Heilig bent U, ik wend mij berouwvol tot U en ik ben de eerste van de gelovigen." (143)
قَالَ يَا مُوسَى إِنِّي اصْطَفَيْتُكَ عَلَى النَّاسِ بِرِسَالاَتِي وَبِكَلاَمِي فَخُذْ مَا آتَيْتُكَ وَكُن مِّنَ الشَّاكِرِينَ ﴿١٤٤﴾
7/Al-A'raf-144: Qala ya moosa innee istafaytuka AAala alnnasi birisalatee wabikalamee fakhuth ma ataytuka wakun mina alshshakireena
Hij (Allah) zei: "O Môesa. voorwaar, Ik heb jou uitverkoren beven de (andere) mensen, door middel van Mijn Boodschap aan jou en Mijn ij Woord. Neem dan wat Ik aan jou heb gegeven (de Taurát) en behoor tot de Dankbaren." (144)
وَكَتَبْنَا لَهُ فِي الأَلْوَاحِ مِن كُلِّ شَيْءٍ مَّوْعِظَةً وَتَفْصِيلاً لِّكُلِّ شَيْءٍ فَخُذْهَا بِقُوَّةٍ وَأْمُرْ قَوْمَكَ يَأْخُذُواْ بِأَحْسَنِهَا سَأُرِيكُمْ دَارَ الْفَاسِقِينَ ﴿١٤٥﴾
7/Al-A'raf-145: Wakatabna lahu fee al-alwahi min kulli shay-in mawAAithatan watafseelan likulli shay-in fakhuthha biquwwatin wa/mur qawmaka ya/khuthoo bi-ahsaniha saoreekum dara alfasiqeena
En Wij schreven hem voor in de Tafelen over alle zaken, als een vermaning en als een uiteenzetting over alle zaken (en Wij zeiden:) "Grijpt dit stevig vast en beveel jouw volk dat zij zich er op de beste manier aan houden, Ik zal jullie de woonplaatsen van de zwaar zondigen tonen." (145)
سَأَصْرِفُ عَنْ آيَاتِيَ الَّذِينَ يَتَكَبَّرُونَ فِي الأَرْضِ بِغَيْرِ الْحَقِّ وَإِن يَرَوْاْ كُلَّ آيَةٍ لاَّ يُؤْمِنُواْ بِهَا وَإِن يَرَوْاْ سَبِيلَ الرُّشْدِ لاَ يَتَّخِذُوهُ سَبِيلاً وَإِن يَرَوْاْ سَبِيلَ الْغَيِّ يَتَّخِذُوهُ سَبِيلاً ذَلِكَ بِأَنَّهُمْ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَكَانُواْ عَنْهَا غَافِلِينَ ﴿١٤٦﴾
7/Al-A'raf-146: Saasrifu AAan ayatiya allatheena yatakabbaroona fee al-ardi bighayri alhaqqi wa-in yaraw kulla ayatin la yu/minoo biha wa-in yaraw sabeela alrrushdi la yattakhithoohu sabeelan wa-in yaraw sabeela alghayyi yattakhithoohu sabeelan thalika bi-annahum kaththa
Ik zal degenen die zich onterecht hoogmoedig op aarde gedragen van Mijn Tekeeien afwenden. En al zagen zij ieder Teken, dan nog zouden zij er niet in geloven, en al zagen zij het juiste Pad, dan zouden zij het niet als hun (pad) nemen. Maar als zij het pad van de dwaling zien, dan nemen zij het als (hun) pad. Dat is omdat zij Onze Tekenen loochenden en er geen acht op plachten te slaan. (146)
وَالَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَلِقَاء الآخِرَةِ حَبِطَتْ أَعْمَالُهُمْ هَلْ يُجْزَوْنَ إِلاَّ مَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿١٤٧﴾
7/Al-A'raf-147: Waallatheena kaththaboo bi-ayatina waliqa-i al-akhirati habitat aAAmaluhum hal yujzawna illa ma kanoo yaAAmaloona
En degenen die Onze Tekenen en de ontmoeting in het Hiernamaals loochenden: hun werken zijn vructhteloos. Zij worden niet vergolden, behalve voor wat zij plachten te doen. (147)
وَاتَّخَذَ قَوْمُ مُوسَى مِن بَعْدِهِ مِنْ حُلِيِّهِمْ عِجْلاً جَسَدًا لَّهُ خُوَارٌ أَلَمْ يَرَوْاْ أَنَّهُ لاَ يُكَلِّمُهُمْ وَلاَ يَهْدِيهِمْ سَبِيلاً اتَّخَذُوهُ وَكَانُواْ ظَالِمِينَ ﴿١٤٨﴾
7/Al-A'raf-148: Waittakhatha qawmu moosa min baAAdihi min huliyyihim AAijlan jasadan lahu khuwarun alam yaraw annahu la yukallimuhum wala yahdeehim sabeelan ittakhathoohu wakanoo thalimeena
En het volk van Môesa maakte, na zijn vertrek (naar de berg Thôer). van hun (gouden) sieraden (een afgodsbeeld met) het lichaam van een kalf dat een loeiend geluid maakte. Beseften zij niet dat het in werkelijkheid niet tot hen kon spreken en hen geen weg kon wijzen? Zij namen het (ter aanbidding) en zij waren onrechtplegers. (148)
وَلَمَّا سُقِطَ فَي أَيْدِيهِمْ وَرَأَوْاْ أَنَّهُمْ قَدْ ضَلُّواْ قَالُواْ لَئِن لَّمْ يَرْحَمْنَا رَبُّنَا وَيَغْفِرْ لَنَا لَنَكُونَنَّ مِنَ الْخَاسِرِينَ ﴿١٤٩﴾
7/Al-A'raf-149: Walamma suqita fee aydeehim waraaw annahum qad dalloo qaloo la-in lam yarhamna rabbuna wayaghfir lana lanakoonanna mina alkhasireena
En toen spijt hen van voor en van achter overviel, en zij zagen dat zij waarlijk gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze Heer ons niet begenadigt en ons niet vergeeft, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren." (149)
وَلَمَّا رَجَعَ مُوسَى إِلَى قَوْمِهِ غَضْبَانَ أَسِفًا قَالَ بِئْسَمَا خَلَفْتُمُونِي مِن بَعْدِيَ أَعَجِلْتُمْ أَمْرَ رَبِّكُمْ وَأَلْقَى الألْوَاحَ وَأَخَذَ بِرَأْسِ أَخِيهِ يَجُرُّهُ إِلَيْهِ قَالَ ابْنَ أُمَّ إِنَّ الْقَوْمَ اسْتَضْعَفُونِي وَكَادُواْ يَقْتُلُونَنِي فَلاَ تُشْمِتْ بِيَ الأعْدَاء وَلاَ تَجْعَلْنِي مَعَ الْقَوْمِ الظَّالِمِينَ ﴿١٥٠﴾
7/Al-A'raf-150: Walamma rajaAAa moosa ila qawmihi ghadbana asifan qala bi/sama khalaftumoonee min baAAdee aAAajiltum amra rabbikum waalqa al-alwaha waakhatha bira/si akheehi yajurruhu ilayhi qala ibna omma inna alqawma istadAAafoonee wakadoo yaqtuloonanee fala tushmit bi
En toen Môesa tot zijn volk terugkeerde, boos en bedroefd, zei hij: "Slecht is wat jullie in mijn plaat tijdens mijn afwezigheid hebben gedaan, wilden jullie het bevel (tot bestraffing) van jullie Heer verhaasten?" En bij zette de Tafelen haastig neer en bij greep zijin broeder bij zijn baard en trok hem naar zich toe. Hij (Hârôen) zei: "Zoon van mijn moeder, voorwaar, het volk heeft mij overweldigd en bijna hadden zij mij gedood. Laat de vijanden geen leedvermaak over mij hebben en stel mij niet gelijk aan het volk van onrechtplegers." (150)
قَالَ رَبِّ اغْفِرْ لِي وَلأَخِي وَأَدْخِلْنَا فِي رَحْمَتِكَ وَأَنتَ أَرْحَمُ الرَّاحِمِينَ ﴿١٥١﴾
7/Al-A'raf-151: Qala rabbi ighfir lee wali-akhee waadkhilna fee rahmatika waanta arhamu alrrahimeena
Hij (Môesa) zei: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en doe ons Uw Barmhartigheid binnengaan. En U bent de Barmhartigste der Erbarmers." (151)
إِنَّ الَّذِينَ اتَّخَذُواْ الْعِجْلَ سَيَنَالُهُمْ غَضَبٌ مِّن رَّبِّهِمْ وَذِلَّةٌ فِي الْحَياةِ الدُّنْيَا وَكَذَلِكَ نَجْزِي الْمُفْتَرِينَ ﴿١٥٢﴾
7/Al-A'raf-152: Inna allatheena ittakhathoo alAAijla sayanaluhum ghadabun min rabbihim wathillatun fee alhayati alddunya wakathalika najzee almuftareena
Voorwaar, degenen die het kalf (tot hun god) hebben genomen: de toorn van hun Heer zal hen treffen, alsmede vernedering in het wereldse leven. En zo vergelden Wij degenen die leugens verzinnen. (152)
وَالَّذِينَ عَمِلُواْ السَّيِّئَاتِ ثُمَّ تَابُواْ مِن بَعْدِهَا وَآمَنُواْ إِنَّ رَبَّكَ مِن بَعْدِهَا لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿١٥٣﴾
7/Al-A'raf-153: Waallatheena AAamiloo alssayyi-ati thumma taboo min baAAdiha waamanoo inna rabbaka min baAAdiha laghafoorun raheemun
En degenen die slechte werken verrichtten en die daarna berouw toonden en geloofden: voorwaar, jouw Heer is dan daarna zeker Vergevensgezind, Meest Barmhartig. (153)
وَلَمَّا سَكَتَ عَن مُّوسَى الْغَضَبُ أَخَذَ الأَلْوَاحَ وَفِي نُسْخَتِهَا هُدًى وَرَحْمَةٌ لِّلَّذِينَ هُمْ لِرَبِّهِمْ يَرْهَبُونَ ﴿١٥٤﴾
7/Al-A'raf-154: Walamma sakata AAan moosa alghadabu akhatha al-alwaha wafee nuskhatiha hudan warahmatun lillatheena hum lirabbihim yarhaboona
En toen de toorn van Môesa bedaard was, nam hij de Tafelen op. En daarin staat Leiding en Barmhartigheid beschreven voor degenen die kun Heer vrezen. (154)
وَاخْتَارَ مُوسَى قَوْمَهُ سَبْعِينَ رَجُلاً لِّمِيقَاتِنَا فَلَمَّا أَخَذَتْهُمُ الرَّجْفَةُ قَالَ رَبِّ لَوْ شِئْتَ أَهْلَكْتَهُم مِّن قَبْلُ وَإِيَّايَ أَتُهْلِكُنَا بِمَا فَعَلَ السُّفَهَاء مِنَّا إِنْ هِيَ إِلاَّ فِتْنَتُكَ تُضِلُّ بِهَا مَن تَشَاء وَتَهْدِي مَن تَشَاء أَنتَ وَلِيُّنَا فَاغْفِرْ لَنَا وَارْحَمْنَا وَأَنتَ خَيْرُ الْغَافِرِينَ ﴿١٥٥﴾
7/Al-A'raf-155: Waikhtara moosa qawmahu sabAAeena rajulan limeeqatina falamma akhathat-humu alrrajfatu qala rabbi law shi/ta ahlaktahum min qablu wa-iyyaya atuhlikuna bima faAAala alssufahao minna in hiya illa fitnatuka tudillu biha man tashao watahdee man tashao anta wa
En Môesa koos uit zijn volk zeventig mannen op de door Ons bepaalde tijd (om Allah om vergiffenis te smeken). En toen de aardbeving hen greep, zei hij: "Mijn Heer, als U wilde, dan had U hen en mij eerder vernietigd. Zult U ons vernietigen wegens wat de dwazen onder ons hebben gedaan? Dit is niets anders dan een beproeving van U. U doet daarmee dwalen wie U wil en U leidt wie U wil, U bent onze Beschermer, vergeef ons daarom en begenadig ons, U bent de Beste der Vergevensgezinden. (155)
وَاكْتُبْ لَنَا فِي هَذِهِ الدُّنْيَا حَسَنَةً وَفِي الآخِرَةِ إِنَّا هُدْنَا إِلَيْكَ قَالَ عَذَابِي أُصِيبُ بِهِ مَنْ أَشَاء وَرَحْمَتِي وَسِعَتْ كُلَّ شَيْءٍ فَسَأَكْتُبُهَا لِلَّذِينَ يَتَّقُونَ وَيُؤْتُونَ الزَّكَاةَ وَالَّذِينَ هُم بِآيَاتِنَا يُؤْمِنُونَ ﴿١٥٦﴾
7/Al-A'raf-156: Waoktub lana fee hathihi alddunya hasanatan wafee al-akhirati inna hudna ilayka qala AAathabee oseebu bihi man ashao warahmatee wasiAAat kulla shay-in fasaaktubuha lillatheena yattaqoona wayu/toona alzzakata waallatheena hum bi-ayatina yu/minoona
En schrijf ons in deze wereld het goede voor en (ook) in het Hiernamaals. Voorwaar, wij wonden ons in berouw tot U." Hij (Allah) zei: "Met Mijn bestraffing tref Ik wie Ik wil en Mijn Barmhartigheid omvat alle dingen. Ik zal haar voorschrijven aan degenen die (Mij) vrezen, die de zakât geven en die in Mijn Tekenen geloven." (156)
الَّذِينَ يَتَّبِعُونَ الرَّسُولَ النَّبِيَّ الأُمِّيَّ الَّذِي يَجِدُونَهُ مَكْتُوبًا عِندَهُمْ فِي التَّوْرَاةِ وَالإِنْجِيلِ يَأْمُرُهُم بِالْمَعْرُوفِ وَيَنْهَاهُمْ عَنِ الْمُنكَرِ وَيُحِلُّ لَهُمُ الطَّيِّبَاتِ وَيُحَرِّمُ عَلَيْهِمُ الْخَبَآئِثَ وَيَضَعُ عَنْهُمْ إِصْرَهُمْ وَالأَغْلاَلَ الَّتِي كَانَتْ عَلَيْهِمْ فَالَّذِينَ آمَنُواْ بِهِ وَعَزَّرُوهُ وَنَصَرُوهُ وَاتَّبَعُواْ النُّورَ الَّذِيَ أُنزِلَ مَعَهُ أُوْلَئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ ﴿١٥٧﴾
7/Al-A'raf-157: Allatheena yattabiAAoona alrrasoola alnnabiyya al-ommiyya allathee yajidoonahu maktooban AAindahum fee alttawrati waal-injeeli ya/muruhum bialmaAAroofi wayanhahum AAani almunkari wayuhillu lahumu alttayyibati wayuharrimu AAalayhimu alkhaba-itha wayadaAAu
(Zij zijn) degenen die de Boodschapper van Allah volgen, de ongeletterde Profeet waarover bij hen, in de Taurât en in de Indjîl, geschreven is. Hij beveelt hun het behoorlijke en hij verbiedt hun het verwerpelijke, en hij staat hun de goede dingen toe en bij verbiedt hun de slechte dingen. En bij bevrijdt hun van kun lasten en van de boeien die op hen rustten. Degenen die hem geloven, hem bijstaan en hem helpen en die het Licht (de Koran) volgen dat met hem is neergezonden, zij zijn degenen die welslagen." (157)
قُلْ يَا أَيُّهَا النَّاسُ إِنِّي رَسُولُ اللّهِ إِلَيْكُمْ جَمِيعًا الَّذِي لَهُ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ لا إِلَهَ إِلاَّ هُوَ يُحْيِي وَيُمِيتُ فَآمِنُواْ بِاللّهِ وَرَسُولِهِ النَّبِيِّ الأُمِّيِّ الَّذِي يُؤْمِنُ بِاللّهِ وَكَلِمَاتِهِ وَاتَّبِعُوهُ لَعَلَّكُمْ تَهْتَدُونَ ﴿١٥٨﴾
7/Al-A'raf-158: Qul ya ayyuha alnnasu innee rasoolu Allahi ilaykum jameeAAan allathee lahu mulku alssamawati waal-ardi la ilaha illa huwa yuhyee wayumeetu faaminoo biAllahi warasoolihi alnnabiyyi al-ommiyyi allathee yu/minu biAllahi wakalimatihi waittabiAAoohu laAAallaku
Zeg: "O mensen, voorwaar, ik ben de Boodschapper van Allah voor jullie allen. (Allah is) Degene aan Wie het Koninkrijk over de hemelen en de aarde behoort, geen god is er dan Hij. Hij doet leven en Hij doet sterven. Gelooft daarom in Allah en Zijn Boodschapper, de ongeletterde Profeet, die in Allah en Zijn Woorden gelooft, en volgt hem. Hopelijk zullen jullie Leiding volgen." (158)
وَمِن قَوْمِ مُوسَى أُمَّةٌ يَهْدُونَ بِالْحَقِّ وَبِهِ يَعْدِلُونَ ﴿١٥٩﴾
7/Al-A'raf-159: Wamin qawmi moosa ommatun yahdoona bialhaqqi wabihi yaAAdiloona
En onder het volk van Môesa, is er een gemeenschap die leiding geeft volgens de Waarheid, en die rechtvaardig handelen. (159)
وَقَطَّعْنَاهُمُ اثْنَتَيْ عَشْرَةَ أَسْبَاطًا أُمَمًا وَأَوْحَيْنَا إِلَى مُوسَى إِذِ اسْتَسْقَاهُ قَوْمُهُ أَنِ اضْرِب بِّعَصَاكَ الْحَجَرَ فَانبَجَسَتْ مِنْهُ اثْنَتَا عَشْرَةَ عَيْنًا قَدْ عَلِمَ كُلُّ أُنَاسٍ مَّشْرَبَهُمْ وَظَلَّلْنَا عَلَيْهِمُ الْغَمَامَ وَأَنزَلْنَا عَلَيْهِمُ الْمَنَّ وَالسَّلْوَى كُلُواْ مِن طَيِّبَاتِ مَا رَزَقْنَاكُمْ وَمَا ظَلَمُونَا وَلَكِن كَانُواْ أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ ﴿١٦٠﴾
7/Al-A'raf-160: WaqattaAAnahumu ithnatay AAashrata asbatan omaman waawhayna ila moosa ithi istasqahu qawmuhu ani idrib biAAasaka alhajara fainbajasat minhu ithnata AAashrata AAaynan qad AAalima kullu onasin mashrabahum wathallalna AAalayhimu alghamama waanzalna AAalayhim
En Wij verdeelden hen in twaalf stammen als gemeenschappen en Wij openbaarden aan Môesa, toen zijn volk om water vroeg: Sla met jouw staf op de rots." Toen ontsprongen daaruit twaalf bronnen. Voorzeker, alle stammen kenden hun drinkplaatsen en Wij gaven hen schaduw met de wolk en Wij deden Manna en kwartels op ben neerdalen, (zeggend:) "Eet van de goede dingen waarvan Wij jullie hebben voorzien, en zij waren niet onrechtvaardig jegens Ons, maar zij waren onrechtvaardig jegens zichzelf. (160)
وَإِذْ قِيلَ لَهُمُ اسْكُنُواْ هَذِهِ الْقَرْيَةَ وَكُلُواْ مِنْهَا حَيْثُ شِئْتُمْ وَقُولُواْ حِطَّةٌ وَادْخُلُواْ الْبَابَ سُجَّدًا نَّغْفِرْ لَكُمْ خَطِيئَاتِكُمْ سَنَزِيدُ الْمُحْسِنِينَ ﴿١٦١﴾
7/Al-A'raf-161: Wa-ith qeela lahumu oskunoo hathihi alqaryata wakuloo minha haythu shi/tum waqooloo hittatun waodkhuloo albaba sujjadan naghfir lakum khatee-atikum sanazeedu almuhsineena
En (gedenkt) toen er tot hen werd gezegd: "Bewoont deze stad en eet van haar (opbrengsten) wat jullie willen en zegt: 'Vergeving!' En gaat de poorten binnen, jullie hoofden buigend, dat zullen Wij jullie je fouten vergeven. Wij zullen (de beloningen) van de weldoeners vergroten." (161)
فَبَدَّلَ الَّذِينَ ظَلَمُواْ مِنْهُمْ قَوْلاً غَيْرَ الَّذِي قِيلَ لَهُمْ فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمْ رِجْزًا مِّنَ السَّمَاء بِمَا كَانُواْ يَظْلِمُونَ ﴿١٦٢﴾
7/Al-A'raf-162: Fabaddala allatheena thalamoo minhum qawlan ghayra allathee qeela lahum faarsalna AAalayhim rijzan mina alssama-i bima kanoo yathlimoona
Daarna verruilden degenen onder hen die onrecht pleegden (het Woord van Allah) voor een ander woord dat niet tot hen was gesproken, waarop Wij een plaag op hen neerzonden uit de hemel wegens het onrecht dat zi plachten te bedrijven. (162)
واَسْأَلْهُمْ عَنِ الْقَرْيَةِ الَّتِي كَانَتْ حَاضِرَةَ الْبَحْرِ إِذْ يَعْدُونَ فِي السَّبْتِ إِذْ تَأْتِيهِمْ حِيتَانُهُمْ يَوْمَ سَبْتِهِمْ شُرَّعاً وَيَوْمَ لاَ يَسْبِتُونَ لاَ تَأْتِيهِمْ كَذَلِكَ نَبْلُوهُم بِمَا كَانُوا يَفْسُقُونَ ﴿١٦٣﴾
7/Al-A'raf-163: Wais-alhum AAani alqaryati allatee kanat hadirata albahri ith yaAAdoona fee alssabti ith ta/teehim heetanuhum yawma sabtihim shurraAAan wayawma la yasbitoona la ta/teehim kathalika nabloohum bima kanoo yafsuqoona
En vraag hen over de stad die dicht bij de zee lag, toen zij de Sabbat overtraden, toen hun vissen voor hen boven water verschenen op hun Sabbat, terwijl zij op (andere) dagen dan de Sabbat niet verschenen. Zo beprcoefden Wij hen wegens de zwam zonden die zij plachten te begaan. (163)
وَإِذَ قَالَتْ أُمَّةٌ مِّنْهُمْ لِمَ تَعِظُونَ قَوْمًا اللّهُ مُهْلِكُهُمْ أَوْ مُعَذِّبُهُمْ عَذَابًا شَدِيدًا قَالُواْ مَعْذِرَةً إِلَى رَبِّكُمْ وَلَعَلَّهُمْ يَتَّقُونَ ﴿١٦٤﴾
7/Al-A'raf-164: Wa-ith qalat ommatun minhum lima taAAithoona qawman Allahu muhlikuhum aw muAAaththibuhum AAathaban shadeedan qaloo maAAthiratan ila rabbikum walaAAallahum yattaqoona
En (gedenkt) toen eem gemeenschap onder hen zei: "Waarom vermanen jullie een volk dat Allah zal vernietigen of bestraffen met een harde bestraffing?" Zij zeiden: "Opdat wij niet beschuldigd zullen worden bij jullie Heer en hopelijk zullen zij (Allah) vrezen." (164)
فَلَمَّا نَسُواْ مَا ذُكِّرُواْ بِهِ أَنجَيْنَا الَّذِينَ يَنْهَوْنَ عَنِ السُّوءِ وَأَخَذْنَا الَّذِينَ ظَلَمُواْ بِعَذَابٍ بَئِيسٍ بِمَا كَانُواْ يَفْسُقُونَ ﴿١٦٥﴾
7/Al-A'raf-165: Falamma nasoo ma thukkiroo bihi anjayna allatheena yanhawna AAani alssoo-i waakhathna allatheena thalamoo biAAathabin ba-eesin bima kanoo yafsuqoona
En toen zij vergaten waarmee zij vermaand waren, toen redden Wij degenen die het kwade verboden, en Wij grepen degenen die onrecht pleegden met een harde bestraffing, wegens de zware zonden die zij plachten te bedrijven. (165)
فَلَمَّا عَتَوْاْ عَن مَّا نُهُواْ عَنْهُ قُلْنَا لَهُمْ كُونُواْ قِرَدَةً خَاسِئِينَ ﴿١٦٦﴾
7/Al-A'raf-166: Falamma AAataw AAan ma nuhoo AAanhu qulna lahum koonoo qiradatan khasi-eena
En toen zij opstandig werden met betrekking tot wat hun was verboden, zeiden Wij tot hen: "Weest verachte apen." (166)
وَإِذْ تَأَذَّنَ رَبُّكَ لَيَبْعَثَنَّ عَلَيْهِمْ إِلَى يَوْمِ الْقِيَامَةِ مَن يَسُومُهُمْ سُوءَ الْعَذَابِ إِنَّ رَبَّكَ لَسَرِيعُ الْعِقَابِ وَإِنَّهُ لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿١٦٧﴾
7/Al-A'raf-167: Wa-ith taaththana rabbuka layabAAathanna AAalayhim ila yawmi alqiyamati man yasoomuhum soo-a alAAathabi inna rabbaka lasareeAAu alAAiqabi wa-innahu laghafoorun raheemun
En (gedenkt) toen jouw Heer bekend maakte dat Hij zeker (mensen) tegen hen zou zenden, tot am de Dag van de Opstanding, die hen zouden treffen met deergsle bestraffing. Voorwaar, jouw Heer is zeker snel in de bestraffing: en voorwaar, Hij is zeker Vergevensgezind, Meest Bannhartig. (167)
وَقَطَّعْنَاهُمْ فِي الأَرْضِ أُمَمًا مِّنْهُمُ الصَّالِحُونَ وَمِنْهُمْ دُونَ ذَلِكَ وَبَلَوْنَاهُمْ بِالْحَسَنَاتِ وَالسَّيِّئَاتِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ ﴿١٦٨﴾
7/Al-A'raf-168: WaqattaAAnahum fee al-ardi omaman minhumu alssalihoona waminhum doona thalika wabalawnahum bialhasanati waalssayyi-ati laAAallahum yarjiAAoona
En Wij verdeelden hen op aarde in gemeenschappen. Onder hen zijn rechtschapenen en onder hen zijn er die dat niet zijn, en Wij beproefden hen met de goede en de slechte dingen. Hopelijk zullen zij terugkeren. (168)
فَخَلَفَ مِن بَعْدِهِمْ خَلْفٌ وَرِثُواْ الْكِتَابَ يَأْخُذُونَ عَرَضَ هَذَا الأدْنَى وَيَقُولُونَ سَيُغْفَرُ لَنَا وَإِن يَأْتِهِمْ عَرَضٌ مُّثْلُهُ يَأْخُذُوهُ أَلَمْ يُؤْخَذْ عَلَيْهِم مِّيثَاقُ الْكِتَابِ أَن لاَّ يِقُولُواْ عَلَى اللّهِ إِلاَّ الْحَقَّ وَدَرَسُواْ مَا فِيهِ وَالدَّارُ الآخِرَةُ خَيْرٌ لِّلَّذِينَ يَتَّقُونَ أَفَلاَ تَعْقِلُونَ ﴿١٦٩﴾
7/Al-A'raf-169: Fakhalafa min baAAdihim khalfun warithoo alkitaba ya/khuthoona AAarada hatha al-adna wayaqooloona sayughfaru lana wa-in ya/tihim AAaradun mithluhu ya/khuthoohu alam yu/khath AAalayhim meethaqu alkitabi an la yaqooloo AAala Allahi illa alhaqqa wadarasoo ma
En na hen kwamen er opvolgers die de Schrift (de Taurâh) erfden. Zij namen vergankelijke genietingen van dit (wereldse leven). En zij zeiden: "Wij zullen vergeven worden." En als dezelfde genie tingen tot hen komen, dan nemen zij die (weer) aan. Is er geen verbond van de Schirift met hen aangegaan dat ze over Allah niets dan de Waarheid zouden zeggen? En zij bestudeerden wat er in is. En het Huis van het Hiernamaals is beter voor degenen die (Allah) vrezen. Bwijpen jullie dan niet? (169)
وَالَّذِينَ يُمَسَّكُونَ بِالْكِتَابِ وَأَقَامُواْ الصَّلاَةَ إِنَّا لاَ نُضِيعُ أَجْرَ الْمُصْلِحِينَ ﴿١٧٠﴾
7/Al-A'raf-170: Waallatheena yumassikoona bialkitabi waaqamoo alssalata inna la nudeeAAu ajra almusliheena
En degenen die zich vasthouden aan het Boek en de shalât onderhouden: voorwaar, de beloning van degenen die verbetering brengen zullen Wij niet verloren doen gaan. (170)
وَإِذ نَتَقْنَا الْجَبَلَ فَوْقَهُمْ كَأَنَّهُ ظُلَّةٌ وَظَنُّواْ أَنَّهُ وَاقِعٌ بِهِمْ خُذُواْ مَا آتَيْنَاكُم بِقُوَّةٍ وَاذْكُرُواْ مَا فِيهِ لَعَلَّكُمْ تَتَّقُونَ ﴿١٧١﴾
7/Al-A'raf-171: Wa-ith nataqna aljabala fawqahum kaannahu thullatun wathannoo annahu waqiAAun bihim khuthoo ma ataynakum biquwwatin waothkuroo ma feehi laAAallakum tattaqoona
En (gedenkt) toen Wij de berg boven hen verhieven alsof hij een gewelf van wolken was, en zij dachten dat hij op hen zou vallen, (en Wij zeiden:) "Houdt jullie stevig vast aan wat jullie is gegeven en gedenkt wat er in (de Schrift) staat. Hopelijk zullen jullie (Allah) vrezen." (171)
وَإِذْ أَخَذَ رَبُّكَ مِن بَنِي آدَمَ مِن ظُهُورِهِمْ ذُرِّيَّتَهُمْ وَأَشْهَدَهُمْ عَلَى أَنفُسِهِمْ أَلَسْتَ بِرَبِّكُمْ قَالُواْ بَلَى شَهِدْنَا أَن تَقُولُواْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ إِنَّا كُنَّا عَنْ هَذَا غَافِلِينَ ﴿١٧٢﴾
7/Al-A'raf-172: Wa-ith akhatha rabbuka min banee adama min thuhoorihim thurriyyatahum waashhadahum AAala anfusihim alastu birabbikum qaloo bala shahidna an taqooloo yawma alqiyamati inna kunna AAan hatha ghafileena
En (gedenkt) toen jouw Heer het nageslacht van de Kinderen van Adam uit hun lendenen nam, en hen deed getuigen over zichzelf (en Hij zei:) "Ben Ik niet jullie Heer?" Zij zeiden: "Jazeker, dat getuigen wij." Opdat jullie op de Dag van de Opstanding niet zullen zeggen: "Wij waren hieromtrent achtelozen." (172)
أَوْ تَقُولُواْ إِنَّمَا أَشْرَكَ آبَاؤُنَا مِن قَبْلُ وَكُنَّا ذُرِّيَّةً مِّن بَعْدِهِمْ أَفَتُهْلِكُنَا بِمَا فَعَلَ الْمُبْطِلُونَ ﴿١٧٣﴾
7/Al-A'raf-173: Aw taqooloo innama ashraka abaona min qablu wakunna thurriyyatan min baAAdihim afatuhlikuna bima faAAala almubtiloona
Of dat jullie niet zullen zeggen: "Onze vaderen kenden vroeger al deelgenoten (ma Allah) toe en wij zijn nakomelingen na hen; zult U ons vernietigen voor wat de volgers van de valsheid deden?" (173)
وَكَذَلِكَ نُفَصِّلُ الآيَاتِ وَلَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ ﴿١٧٤﴾
7/Al-A'raf-174: Wakathalika nufassilu al-ayati walaAAallahum yarjiAAoona
En zo leggen Wij de Verzen uit. Hopelijk zullen zij terugkeren. (174)
وَاتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ الَّذِيَ آتَيْنَاهُ آيَاتِنَا فَانسَلَخَ مِنْهَا فَأَتْبَعَهُ الشَّيْطَانُ فَكَانَ مِنَ الْغَاوِينَ ﴿١٧٥﴾
7/Al-A'raf-175: Waotlu AAalayhim nabaa allathee ataynahu ayatina fainsalakha minha faatbaAAahu alshshaytanu fakana mina alghaweena
En lees hen de geschiedenis voor van degene aan wie Wij Onze Verzen gaven. Vervolgens maakte hij zich daarvan los, waarop de Satan hem achtervolgde zodat bij één van de dwalenden werd. (175)
وَلَوْ شِئْنَا لَرَفَعْنَاهُ بِهَا وَلَكِنَّهُ أَخْلَدَ إِلَى الأَرْضِ وَاتَّبَعَ هَوَاهُ فَمَثَلُهُ كَمَثَلِ الْكَلْبِ إِن تَحْمِلْ عَلَيْهِ يَلْهَثْ أَوْ تَتْرُكْهُ يَلْهَث ذَّلِكَ مَثَلُ الْقَوْمِ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا فَاقْصُصِ الْقَصَصَ لَعَلَّهُمْ يَتَفَكَّرُونَ ﴿١٧٦﴾
7/Al-A'raf-176: Walaw shi/na larafaAAnahu biha walakinnahu akhlada ila al-ardi waittabaAAa hawahu famathaluhu kamathali alkalbi in tahmil AAalayhi yalhath aw tatruk-hu yalhath thalika mathalu alqawmi allatheena kaththaboo bi-ayatina faoqsusi alqasasa laAAallahum yatafakk
En als Wij het hadden gewild, dan zouden Wij hem daarmee (met Onze Verzen) hebben verheven, maar hij neigde naw de aarde en volgde zijn hegeerte. Zijn gelijkenis is als de gelijkenis van de hond; als je hem wegjaagt, dan hijgt bij, en als je hem met rust laat dan hijgt hij. Dat is de gelijkenis van het volk dat Onze Verzen loochent, vertel daarom de geschiedenissen. Hopelijk zullen zij nadenken. (176)
سَاء مَثَلاً الْقَوْمُ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَأَنفُسَهُمْ كَانُواْ يَظْلِمُونَ ﴿١٧٧﴾
7/Al-A'raf-177: Saa mathalan alqawmu allatheena kaththaboo bi-ayatina waanfusahum kanoo yathlimoona
Slecht is de gelijkenis van het volk dat Onze Verzen loochent en zij plachten zichzelf onrecht aan te doen. (177)
مَن يَهْدِ اللّهُ فَهُوَ الْمُهْتَدِي وَمَن يُضْلِلْ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْخَاسِرُونَ ﴿١٧٨﴾
7/Al-A'raf-178: Man yahdi Allahu fahuwa almuhtadee waman yudlil faola-ika humu alkhasiroona
Wie door Allah geleid wordt; die volgt de ware Leiding, en wie Hij doet dwalen: zij zijn degenen die de verliezers zijn. (178)
وَلَقَدْ ذَرَأْنَا لِجَهَنَّمَ كَثِيرًا مِّنَ الْجِنِّ وَالإِنسِ لَهُمْ قُلُوبٌ لاَّ يَفْقَهُونَ بِهَا وَلَهُمْ أَعْيُنٌ لاَّ يُبْصِرُونَ بِهَا وَلَهُمْ آذَانٌ لاَّ يَسْمَعُونَ بِهَا أُوْلَئِكَ كَالأَنْعَامِ بَلْ هُمْ أَضَلُّ أُوْلَئِكَ هُمُ الْغَافِلُونَ ﴿١٧٩﴾
7/Al-A'raf-179: Walaqad thara/na lijahannama katheeran mina aljinni waal-insi lahum quloobun la yafqahoona biha walahum aAAyunun la yubsiroona biha walahum athanun la yasmaAAoona biha ola-ika kaal-anAAami bal hum adallu ola-ika humu alghafiloona
En voorzeker, Wij hebben velen van de Djinn's en de mensen voor de Hel geschapen. Zij bezitten harten waarmee zij niet begrijpen en zij bezitten ogen waarmee zij niet zien en zij bezitten oren waarmee zij niet horen, zij zijn degenen die als het vee zijn. Zij dwalen zelfs nog erger. Zij zijn degenen die de achtelozen zijn. (179)
وَلِلّهِ الأَسْمَاء الْحُسْنَى فَادْعُوهُ بِهَا وَذَرُواْ الَّذِينَ يُلْحِدُونَ فِي أَسْمَآئِهِ سَيُجْزَوْنَ مَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿١٨٠﴾
7/Al-A'raf-180: Walillahi al-asmao alhusna faodAAoohu biha watharoo allatheena yulhidoona fee asma-ihi sayujzawna ma kanoo yaAAmaloona
En aan Allah behoren de Schone Namen, roept Hem daarmee aan en verlaat degenen die misbruik van Zijn Namen maken; zij zullen worden vergolden vooir wat zij plachten te doen. (180)
وَمِمَّنْ خَلَقْنَا أُمَّةٌ يَهْدُونَ بِالْحَقِّ وَبِهِ يَعْدِلُونَ ﴿١٨١﴾
7/Al-A'raf-181: Wamimman khalaqna ommatun yahdoona bialhaqqi wabihi yaAAdiloona
En onder hen die Wij hebben geschapen bevindt zich een gemeenschap die leidt volgens de Waarheid en daarmee handelen zij rechtvaardig. (181)
وَالَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا سَنَسْتَدْرِجُهُم مِّنْ حَيْثُ لاَ يَعْلَمُونَ ﴿١٨٢﴾
7/Al-A'raf-182: Waallatheena kaththaboo bi-ayatina sanastadrijuhum min haythu la yaAAlamoona
En degenen die Onze Verzen loochenden, die zullen Wij geleidelijk naar de vernietiging voeren, ze dat zij het niet weten. (182)
وَأُمْلِي لَهُمْ إِنَّ كَيْدِي مَتِينٌ ﴿١٨٣﴾
7/Al-A'raf-183: Waomlee lahum inna kaydee mateenun
En Ik geef hen uitstel, Voorwaar, Mijn plan is sterk. (183)
أَوَلَمْ يَتَفَكَّرُواْ مَا بِصَاحِبِهِم مِّن جِنَّةٍ إِنْ هُوَ إِلاَّ نَذِيرٌ مُّبِينٌ ﴿١٨٤﴾
7/Al-A'raf-184: Awa lam yatafakkaroo ma bisahibihim min jinnatin in huwa illa natheerun mubeenun
En denken zij niet na? Hun stamgenoot (Moehammad) is niet bezeten. Hij is slechts een duidelijke waarschuwer. (184)
أَوَلَمْ يَنظُرُواْ فِي مَلَكُوتِ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَمَا خَلَقَ اللّهُ مِن شَيْءٍ وَأَنْ عَسَى أَن يَكُونَ قَدِ اقْتَرَبَ أَجَلُهُمْ فَبِأَيِّ حَدِيثٍ بَعْدَهُ يُؤْمِنُونَ ﴿١٨٥﴾
7/Al-A'raf-185: Awalam yanthuroo fee malakooti alssamawati waal-ardi wama khalaqa Allahu min shay-in waan AAasa an yakoona qadi iqtaraba ajaluhum fabi-ayyi hadeethin baAAdahu yu/minoona
En kijken zij niet naar het Koninkrijk van de hemelen en de aarde en naar alle dingen die Allah heeft geschapen? En mogelijk is hun termijn waarlijk reeds nabij. In welk woord buiten dit Woord zullen zij dan geloven? (185)
مَن يُضْلِلِ اللّهُ فَلاَ هَادِيَ لَهُ وَيَذَرُهُمْ فِي طُغْيَانِهِمْ يَعْمَهُونَ ﴿١٨٦﴾
7/Al-A'raf-186: Man yudlili Allahu fala hadiya lahu wayatharuhum fee tughyanihim yaAAmahoona
En wie door Allah tot dwaling gebracht wordt: voor hem is er geen leider en Hij laat hen onrustig in hun overtreding verkeren. (186)
يَسْأَلُونَكَ عَنِ السَّاعَةِ أَيَّانَ مُرْسَاهَا قُلْ إِنَّمَا عِلْمُهَا عِندَ رَبِّي لاَ يُجَلِّيهَا لِوَقْتِهَا إِلاَّ هُوَ ثَقُلَتْ فِي السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ لاَ تَأْتِيكُمْ إِلاَّ بَغْتَةً يَسْأَلُونَكَ كَأَنَّكَ حَفِيٌّ عَنْهَا قُلْ إِنَّمَا عِلْمُهَا عِندَ اللّهِ وَلَكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لاَ يَعْلَمُونَ ﴿١٨٧﴾
7/Al-A'raf-187: Yas-aloonaka AAani alssaAAati ayyana mursaha qul innama AAilmuha AAinda rabbee la yujalleeha liwaqtiha illa huwa thaqulat fee alssamawati waal-ardi la ta/teekum illa baghtatan yas-aloonaka kaannaka hafiyyun AAanha qul innama AAilmuha AAinda Allahi walakin
Zij vragen jou (O Moehammad) over het Uur: "Wanneer zal het plaatsvinden?" zeg: "Voorwaar, de kennis daarover is slechts bij mijn Heer, niemand kan over de tijd ervan duidelijkheid geven dan Hij. Zwaar (is deze kwestie) in de hemelen en op de aarde. Het zal slechts plotseling tot jullie komen." Zij vragen jou als of jij daarvan op de hoogte bent. Zeg: "Voorwaar, de kennis daarover is slechts bij Allah, maar de meeste mensen weten het niet. (187)
قُل لاَّ أَمْلِكُ لِنَفْسِي نَفْعًا وَلاَ ضَرًّا إِلاَّ مَا شَاء اللّهُ وَلَوْ كُنتُ أَعْلَمُ الْغَيْبَ لاَسْتَكْثَرْتُ مِنَ الْخَيْرِ وَمَا مَسَّنِيَ السُّوءُ إِنْ أَنَاْ إِلاَّ نَذِيرٌ وَبَشِيرٌ لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ ﴿١٨٨﴾
7/Al-A'raf-188: Qul la amliku linafsee nafAAan wala darran illa ma shaa Allahu walaw kuntu aAAlamu alghayba laistakthartu mina alkhayri wama massaniya alssoo-o in ana illa natheerun wabasheerun liqawmin yu/minoona
Zeg: "Ik heb geen inacht om voor mijzelf iets van nut te verwerven of schade af te wenden, behalve wat Allah wil. En als ik het onwaarneembare kende, dan zou ik het goede vermeerderd hebben en zou het kwade mij niet hebben getroffen. Ik ben niets dan een waarschuwer en een verkondiger van verheugende tijdingen voor een gelovig volk. (188)
هُوَ الَّذِي خَلَقَكُم مِّن نَّفْسٍ وَاحِدَةٍ وَجَعَلَ مِنْهَا زَوْجَهَا لِيَسْكُنَ إِلَيْهَا فَلَمَّا تَغَشَّاهَا حَمَلَتْ حَمْلاً خَفِيفًا فَمَرَّتْ بِهِ فَلَمَّا أَثْقَلَت دَّعَوَا اللّهَ رَبَّهُمَا لَئِنْ آتَيْتَنَا صَالِحاً لَّنَكُونَنَّ مِنَ الشَّاكِرِينَ ﴿١٨٩﴾
7/Al-A'raf-189: Huwa allathee khalaqakum min nafsin wahidatin wajaAAala minha zawjaha liyaskuna ilayha falamma taghashshaha hamalat hamlan khafeefan famarrat bihi falamma athqalat daAAawa Allaha rabbahuma la-in ataytana salihan lanakoonanna mina alshshakireena
Hij is Degene Die jullie heeft geschapen uit één enkele ziel en Hij maakte daaruit zijn echtgenote, opdat bij bij haar rust zou vinden. En nadat hij bij haar gelegen had, droeg zij een lichte last waar zij toen met voortging. En toen zij zwaar werd, riepen zij Allah, hun Heer aan: "Als U ons een rechtschapene schenkt, dan zullen wij tot de dankbaren horen." (189)
فَلَمَّا آتَاهُمَا صَالِحاً جَعَلاَ لَهُ شُرَكَاء فِيمَا آتَاهُمَا فَتَعَالَى اللّهُ عَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿١٩٠﴾
7/Al-A'raf-190: Falamma atahuma salihan jaAAala lahu shurakaa feema atahuma fataAAala Allahu AAamma yushrikoona
Maar toen Hij hen een rechtschapene had geschonken, kenden zij naast Hem deelgenoten toe in wat Hij hun had geschonken. Verheven is dan Allah boven de deelgenoten die zij (aan Allah) toekennen. (190)
أَيُشْرِكُونَ مَا لاَ يَخْلُقُ شَيْئاً وَهُمْ يُخْلَقُونَ ﴿١٩١﴾
7/Al-A'raf-191: Ayushrikoona ma la yakhluqu shay-an wahum yukhlaqoona
Maken zij (beelden tot) deelgenoten die niets (kunnen) scheppen en die (zelf) geschapen zijn? (191)
وَلاَ يَسْتَطِيعُونَ لَهُمْ نَصْرًا وَلاَ أَنفُسَهُمْ يَنصُرُونَ ﴿١٩٢﴾
7/Al-A'raf-192: Wala yastateeAAoona lahum nasran wala anfusahum yansuroona
En die hen niet kunnen helpen en die zichzelf niet (kunnen) helpen? (192)
وَإِن تَدْعُوهُمْ إِلَى الْهُدَى لاَ يَتَّبِعُوكُمْ سَوَاء عَلَيْكُمْ أَدَعَوْتُمُوهُمْ أَمْ أَنتُمْ صَامِتُونَ ﴿١٩٣﴾
7/Al-A'raf-193: Wa-in tadAAoohum ila alhuda la yattabiAAookum sawaon AAalaykum adaAAawtumoohum am antum samitoona
En als jullie hen aanroepen om leiding (te verkrijgen), dan verhoren zij jullie niet. Het is voor jullie hetzelfde, of jullie hen aanroepen of dat jullie zwijgen. (193)
إِنَّ الَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ عِبَادٌ أَمْثَالُكُمْ فَادْعُوهُمْ فَلْيَسْتَجِيبُواْ لَكُمْ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ﴿١٩٤﴾
7/Al-A'raf-194: Inna allatheena tadAAoona min dooni Allahi AAibadun amthalukum faodAAoohum falyastajeeboo lakum in kuntum sadiqeena
Voorwaar, degenen die jullie buiten Allah aanroepen zijn schepselen zoals jullie zelf. Roept hen dan aan en laten zij jullie dan verhoren, als jullie waarachtigen zijn. (194)
أَلَهُمْ أَرْجُلٌ يَمْشُونَ بِهَا أَمْ لَهُمْ أَيْدٍ يَبْطِشُونَ بِهَا أَمْ لَهُمْ أَعْيُنٌ يُبْصِرُونَ بِهَا أَمْ لَهُمْ آذَانٌ يَسْمَعُونَ بِهَا قُلِ ادْعُواْ شُرَكَاءكُمْ ثُمَّ كِيدُونِ فَلاَ تُنظِرُونِ ﴿١٩٥﴾
7/Al-A'raf-195: Alahum arjulun yamshoona biha am lahum aydin yabtishoona biha am lahum aAAyunun yubsiroona biha am lahum athanun yasmaAAoona biha quli odAAoo shurakaakum thumma keedooni fala tunthirooni
Hebben zij voeten waarmee zij lopen? Of hebben zij handen waarmee zij grijpen? Of hebben zij ogen waarmee zij zien? Of hebben zij oren waarmee zij horen? Zeg: "Roept jullie afgoden aan en laat hen een list tegen mij uitvoeren, en geeft mij geen uitstel. (195)
إِنَّ وَلِيِّيَ اللّهُ الَّذِي نَزَّلَ الْكِتَابَ وَهُوَ يَتَوَلَّى الصَّالِحِينَ ﴿١٩٦﴾
7/Al-A'raf-196: Inna waliyyiya Allahu allathee nazzala alkitaba wahuwa yatawalla alssaliheena
Voorwaar, mijn Beschermer is Allah, Die het Boek heeft neergezonden, en Hij beschermt de oprechten. (196)
وَالَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِهِ لاَ يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَكُمْ وَلآ أَنفُسَهُمْ يَنْصُرُونَ ﴿١٩٧﴾
7/Al-A'raf-197: Waallatheena tadAAoona min doonihi la yastateeAAoona nasrakum wala anfusahum yansuroona
En zij (de afgoden) die zij buiten Hem aanroepen, zijn niet in staat jullie te helpen, noch (kunnen) zij zichzelf helpen." (197)
وَإِن تَدْعُوهُمْ إِلَى الْهُدَى لاَ يَسْمَعُواْ وَتَرَاهُمْ يَنظُرُونَ إِلَيْكَ وَهُمْ لاَ يُبْصِرُونَ ﴿١٩٨﴾
7/Al-A'raf-198: Wa-in tadAAoohum ila alhuda la yasmaAAoo watarahum yanthuroona ilayka wahum la yubsiroona
En wanneer jullie ben aanroepen om leiding (te verkrijgen) dan horen zij niet. En jij ziet hen naar jou kijken, terwijl zij niet zien. (198)
خُذِ الْعَفْوَ وَأْمُرْ بِالْعُرْفِ وَأَعْرِضْ عَنِ الْجَاهِلِينَ ﴿١٩٩﴾
7/Al-A'raf-199: Khuthi alAAafwa wa/mur bialAAurfi waaAArid AAani aljahileena
Aanvaard de verontschuldiging en roep op tot het behoorlijke en wend je af van de onwetenden. (199)
وَإِمَّا يَنزَغَنَّكَ مِنَ الشَّيْطَانِ نَزْغٌ فَاسْتَعِذْ بِاللّهِ إِنَّهُ سَمِيعٌ عَلِيمٌ ﴿٢٠٠﴾
7/Al-A'raf-200: Wa-imma yanzaghannaka mina alshshaytani nazghun faistaAAith biAllahi innahu sameeAAun AAaleemun
En wanneer een influistering van de Satan jou ingefluisterd wordt, zoek dan je toevlucht bij Allah. Voorwaar, Hij is Alhorend, Alwetend. (200)
إِنَّ الَّذِينَ اتَّقَواْ إِذَا مَسَّهُمْ طَائِفٌ مِّنَ الشَّيْطَانِ تَذَكَّرُواْ فَإِذَا هُم مُّبْصِرُونَ ﴿٢٠١﴾
7/Al-A'raf-201: Inna allatheena ittaqaw itha massahum ta-ifun mina alshshaytani tathakkaroo fa-itha hum mubsiroona
Voorwaar, wanneer degenen die (Allah) vrezen door een influiskring van de Satan getroffen worden, gedenken zij (Allah). En dan zien zij (de Waarheid) in. (201)
وَإِخْوَانُهُمْ يَمُدُّونَهُمْ فِي الْغَيِّ ثُمَّ لاَ يُقْصِرُونَ ﴿٢٠٢﴾
7/Al-A'raf-202: Wa-ikhwanuhum yamuddoonahum fee alghayyi thumma la yuqsiroona
En hun (slechte) broeders doen hen nog verder afdwalen en zij houden daama niet op (te dwalen). (202)
وَإِذَا لَمْ تَأْتِهِم بِآيَةٍ قَالُواْ لَوْلاَ اجْتَبَيْتَهَا قُلْ إِنَّمَا أَتَّبِعُ مَا يِوحَى إِلَيَّ مِن رَّبِّي هَذَا بَصَآئِرُ مِن رَّبِّكُمْ وَهُدًى وَرَحْمَةٌ لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ ﴿٢٠٣﴾
7/Al-A'raf-203: Wa-itha lam ta/tihim bi-ayatin qaloo lawla ijtabaytaha qul innama attabiAAu ma yooha ilayya min rabbee hatha basa-iru min rabbikum wahudan warahmatun liqawmin yu/minoona
En wanneer jij niet met een Vers tot hen komt, dan zeggen zij: "Had je er zelf niet een kunnen maken?" Zeg: "Ik volg alleen dat wat aan Mij is geopenbaard van mijn Heer. Dit zijn de heldere bewijzen van jullie Heer en Leiding en Bamhartigheid voor een gelovig volk." (203)
وَإِذَا قُرِئَ الْقُرْآنُ فَاسْتَمِعُواْ لَهُ وَأَنصِتُواْ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٢٠٤﴾
7/Al-A'raf-204: Wa-itha quri-a alqur-anu faistamiAAoo lahu waansitoo laAAallakum turhamoona
En als de Koran wordt voorgedragen, luistert er dan naar en zwijgt hopelijk zullen jullie begenadigd worden. (204)
وَاذْكُر رَّبَّكَ فِي نَفْسِكَ تَضَرُّعاً وَخِيفَةً وَدُونَ الْجَهْرِ مِنَ الْقَوْلِ بِالْغُدُوِّ وَالآصَالِ وَلاَ تَكُن مِّنَ الْغَافِلِينَ ﴿٢٠٥﴾
7/Al-A'raf-205: Waothkur rabbaka fee nafsika tadarruAAan wakheefatan wadoona aljahri mina alqawli bialghuduwwi waal-asali wala takun mina alghafileena
En noem (de Namen van) jouw Heer in jezelf met nederigheid en vrees, en zonder luidruchtigheid van woorden, in de ochtend en in de avond en behoor niet tot de achtelozen. (205)
إِنَّ الَّذِينَ عِندَ رَبِّكَ لاَ يَسْتَكْبِرُونَ عَنْ عِبَادَتِهِ وَيُسَبِّحُونَهُ وَلَهُ يَسْجُدُونَ* ﴿٢٠٦﴾
7/Al-A'raf-206: Inna allatheena AAinda rabbika la yastakbiroona AAan AAibadatihi wayusabbihoonahu walahu yasjudoona
Voorwaar, degenen die bij jouw Heer zijn (de Engelen), zijn niet te hoogmoedig voor de aanbidding van Hem, en zij prijzen Zijn Glorie en voor Hem werpen zij zich neer. (206)