Ash-Shu'ara 1-227, Soera De Dichters (26/Ash-Shu'ara)

26/Ash-Shu'ara-1: Ta-seen-meem
Tha Sîn Mîm. (1)

26/Ash-Shu'ara-2: Tilka ayatu alkitabi almubeeni
Dit zijn Verzen van het duidelijke Boek. (2)

26/Ash-Shu'ara-3: LaAAallaka bakhiAAun nafsaka alla yakoonoo mu/mineena
Misschien zou jij jezelf vernietigen van verdriet omdat zij geen gelovigen zijn. (3)

26/Ash-Shu'ara-4: In nasha/ nunazzil AAalayhim mina alssama-i ayatan fathallat aAAnaquhum laha khadiAAeena
Als Wij het gewenst hadden, hadden Wij een Teken uit de hemel tot hen doen neerdalen, zodat hun nekken ervoor gebogen bleven. (4)

26/Ash-Shu'ara-5: Wama ya/teehim min thikrin mina alrrahmani muhdathin illa kanoo AAanhu muAArideena
Er komt geen nieuwe Vemaning van de Erbarmer tot hen, of zij wenden zich eman af. (5)

26/Ash-Shu'ara-6: Faqad kaththaboo fasaya/teehim anbao ma kanoo bihi yastahzi-oona
Voorzeker, zij loochenden, maar berichten over wat zij plachten te bespotten zullen tot hen komen. (6)

26/Ash-Shu'ara-7: Awa lam yaraw ila al-ardi kam anbatna feeha min kulli zawjin kareemin
Kijken zij dan aiet naar de aarde, hoeveel Wij er van allerlei rijke soorten grwassen op doen groeien? (7)

26/Ash-Shu'ara-8: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (8)

26/Ash-Shu'ara-9: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer: Hij is zeker de Almachtige, Meest Barmhartige. (9)

26/Ash-Shu'ara-10: Wa-ith nada rabbuka moosa ani i/ti alqawma alththalimeena
(Gedenk) toen jouw Heer Môesa opriep: "Ga naar het volk van de onrechtvaardigen. (10)

26/Ash-Shu'ara-11: Qawma firAAawna ala yattaqoona
Het volk van Fir'aun, vrezen zij (Allah) niet? (11)

26/Ash-Shu'ara-12: Qala rabbi innee akhafu an yukaththibooni
Hij (Môesa) zei: "Mijn Heer, ik ben bang dat zij mij loochenen. (12)

26/Ash-Shu'ara-13: Wayadeequ sadree wala yantaliqu lisanee faarsil ila haroona
En dat mijn borst zich zal vernauwen en dat ik niet vloeiend zal spreken, zend daarom (de Engel) naar Hârôen. (13)

26/Ash-Shu'ara-14: Walahum AAalayya thanbun faakhafu an yaqtulooni
En zij hebben (een beschuldiging van) een misdaad tegen mij en ik ben bang dat zij mij zullen doden." (14)

26/Ash-Shu'ara-15: Qala kalla faithhaba bi-ayatina inna maAAakum mustamiAAoona
Hij (Allah) zei: "Nee, gaat dus beiden met Onze Tekenen: voorwaar, Wij zijn met jullie, luisterend. (15)

26/Ash-Shu'ara-16: Fa/tiya firAAawna faqoola inna rasoolu rabbi alAAalameena
Gaat daarom naar Fir'aun en zegt: "Voorwaar, wij zijn de Boodschappers van de Heer der Werelden. (16)

26/Ash-Shu'ara-17: An arsil maAAana banee isra-eela
Zend de Kinderen van Israël met ons." (17)

26/Ash-Shu'ara-18: Qala alam nurabbika feena waleedan walabithta feena min AAumurika sineena
Hij (Fir'aun) zei: "Hebben wij jou niet als een kind onder ons opgevoed en verbleef jij geen jaren van jouw leven onder ons? (18)

26/Ash-Shu'ara-19: WafaAAalta faAAlataka allatee faAAalta waanta mina alkafireena
En jij deed wat jij deed en jij behooft tot de ondankbaren." (19)

26/Ash-Shu'ara-20: Qala faAAaltuha ithan waana mina alddalleena
Hij (Môesa) zei: "Ik heb dat gedaan toen ik tot de onnadenkenden behoorde. (20)

26/Ash-Shu'ara-21: Fafarartu minkum lamma khiftukum fawahaba lee rabbee hukman wajaAAalanee mina almursaleena
Dus vluchtte ik weg toen ik bang voor jullie was. Daarop heeft mijn Heer aan mij Wijsheid ij gegeven en gemaakt dat ik tot de Boodschappers behoorde. (21)

26/Ash-Shu'ara-22: Watilka niAAmatun tamunnuha AAalayya an AAabbadta banee isra-eela
En dit is de gunst die jij mij bewees: dat jij de Kinderen van Israël tot slaven gemaakt hebt." (22)

26/Ash-Shu'ara-23: Qala firAAawnu wama rabbu alAAalameena
Fiir'aun zei: "En wie is de Heer der Werelden?" (23)

26/Ash-Shu'ara-24: Qala rabbu alssamawati waal-ardi wama baynahuma in kuntum mooqineena
Hij (Môesa) zei: "De Heer van de hemelen en de aarde en wat tussen hen beide is, als jullie er maar van overtuigd waren." (24)

26/Ash-Shu'ara-25: Qala liman hawlahu ala tastamiAAoona
Hij (Fir'aun) zei tot hen die rondom hem waren: "Luisteren jullie niet?" (25)

26/Ash-Shu'ara-26: Qala rabbukum warabbu aba-ikumu al-awwaleena
Hij (Môesa) zei: "Juitie Heer en de Heer van jullie voorvaderen." (26)

26/Ash-Shu'ara-27: Qala inna rasoolakumu allathee orsila ilaykum lamajnoonun
Hij (Fir'aun) zei: "Voorwaar, jullie Boodschapper die tot jullie gezonden is, is zeker bezeten." (27)

26/Ash-Shu'ara-28: Qala rabbu almashriqi waalmaghribi wama baynahuma in kuntum taAAqiloona
Hij (Môesa) zei: "De Heer van het Oosten en het Westen en wat tussen hen beide is, als jullie begrijpen." (28)

26/Ash-Shu'ara-29: Qala la-ini ittakhathta ilahan ghayree laajAAalannaka mina almasjooneena
Hij (Fir'aun) zei: "Als jij een andere god dan mij hebt aangenomen, dan zal ik jou zeker tot een van de gevangenen maken." (29)

26/Ash-Shu'ara-30: Qala awa law ji/tuka bishay-in mubeenin
Hij (Môesa) zei: "Zelfs als ik jou iets duidelijks kan laten zien?" (30)

26/Ash-Shu'ara-31: Qala fa/ti bihi in kunta mina alssadiqeena
Hij (Fir'aun) zei: "Breng het maar, als jij tot de waarachtigen behoort." (31)

26/Ash-Shu'ara-32: Faalqa AAasahu fa-itha hiya thuAAbanun mubeenun
Toen wierp hij zijn staf neer en daarop werd het een duidelijke slang. (32)

26/Ash-Shu'ara-33: WanazaAAa yadahu fa-itha hiya baydao lilnnathireena
En hij strekte zijn hand uit en die werd wit voor de toeschouwers. (33)

26/Ash-Shu'ara-34: Qala lilmala-i hawlahu inna hatha lasahirun AAaleemun
Hij (Fir'aun) zei tegen de vooraanstaanden rondom hem: "Voorwaar, dit is zeker een bekwame tovenaar. (34)

26/Ash-Shu'ara-35: Yureedu an yukhrijakum min ardikum bisihrihi famatha ta/muroona
Hij wil jullie uit jullie land verdrijven met zijn tovenarij. Dus wat adviseren jullie?" (35)

26/Ash-Shu'ara-36: Qaloo arjih waakhahu waibAAath fee almada-ini hashireena
Zij zeiden: "Stel (de zaak van) hem en zijn broeder uit en stuur bijeenroepers naar de steden. (36)

26/Ash-Shu'ara-37: Ya/tooka bikulli sahharin AAaleemin
Zij zullen elke bekwame tovenaar bij jou brengen. (37)

26/Ash-Shu'ara-38: FajumiAAa alssaharatu limeeqati yawmin maAAloomin
Zo werden de tovenaars verzameld op een afgesprokem lijd op een aangewezen dag. (38)

26/Ash-Shu'ara-39: Waqeela lilnnasi hal antum mujtamiAAoona
En tot de mensen werd gezegd: "Zijn jullie nu bijeengekomen? (39)

26/Ash-Shu'ara-40: LaAAallana nattabiAAu alssaharata in kanoo humu alghalibeena
Moge wij de tovenaars volgen als zij de overwinnaars zijn." (40)

26/Ash-Shu'ara-41: Falamma jaa alssaharatu qaloo lifirAAawna a-inna lana laajran in kunna nahnu alghalibeena
Toen de tovenaars kwamen, zeiden zij tot Fir'aun: "Krijgen we zeker een beloning, als wij de overwinnaars zijn?" (41)

26/Ash-Shu'ara-42: Qala naAAam wa-innakum ithan lamina almuqarrabeena
Hij zei: "Ja, jullie zullen dan tot de (mij) nabijen behoren." (42)

26/Ash-Shu'ara-43: Qala lahum moosa alqoo ma antum mulqoona
Môesa zei tot hen: "Werpt maar wat jullie te werpen hebben." (43)

26/Ash-Shu'ara-44: Faalqaw hibalahum waAAisiyyahum waqaloo biAAizzati firAAawna inna lanahnu alghaliboona
Toen wierpen zij hun touwen en staven neer, terwijl zij zeiden: "Bij de eer van Fir'aun: voorwaar, wij zullen zeker de overwinnaars zijn." (44)

26/Ash-Shu'ara-45: Faalqa moosa AAasahu fa-itha hiya talqafu ma ya/fikoona
Toen wierp Môesa zijn staf neer, en toen verslond zij wat zij met hun bedrog hadden gemaakt. (45)

26/Ash-Shu'ara-46: Faolqiya alssaharatu sajideena
Toen wierpen de tovenaan zich neer, knielend. (46)

26/Ash-Shu'ara-47: Qaloo amanna birabbi alAAalameena
Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden. (47)

26/Ash-Shu'ara-48: Rabbi moosa waharoona
De Heer van Môesa en Hârôen." (48)

26/Ash-Shu'ara-49: Qala amantum lahu qabla an athana lakum innahu lakabeerukumu allathee AAallamakumu alssihra falasawfa taAAlamoona laoqattiAAanna aydiyakum waarjulakum min khilafin walaosallibannakum ajmaAAeena
Hij (Fir'aun) zei: "Geloven jullie hem voordat ik jullie toestemming geef? Voorwaar, hij is zeker jullie meerdere die jullie de tovenarij onderwees. En spoedig zullen jullie het weten: ik zal jullie handen en jullie voeten aan tegenovergestelde kanten afhakken en ik zal jullie allen kruisigen." (49)

26/Ash-Shu'ara-50: Qaloo la dayra inna ila rabbina munqaliboona
Zij (de tovenaars) zeiden: "Het deert (ons) niet. Voorwaar, wij zullen naar onze Heer terugkeren. (50)

26/Ash-Shu'ara-51: Inna natmaAAu an yaghfira lana rabbuna khatayana an kunna awwala almu/mineena
Voorwaar, wij verlangen dat Hij onze fouten vergeeft, omdat wij de eersten van de gelovigen zijn." (51)

26/Ash-Shu'ara-52: Waawhayna ila moosa an asri biAAibadee innakum muttabaAAoona
En wij openbaarden aan Môesa: "Reis in de nacht met Mijn dienaren: voorwaar, jullie zullen achtervolgd worden." (52)

26/Ash-Shu'ara-53: Faarsala firAAawnu fee almada-ini hashireena
Toen stuurde Fir'aun bijeenroepers de steden in. (53)

26/Ash-Shu'ara-54: Inna haola-i lashirthimatun qaleeloona
"Diegenen zijn zeker een kleine groep. (54)

26/Ash-Shu'ara-55: Wa-innahum lana lagha-ithoona
En voorwaar, zij hebben ons woedend gemaakt. (55)

26/Ash-Shu'ara-56: Wa-inna lajameeAAun hathiroona
En voorwaar, wij zijn zeker allen voorzichtig." (56)

26/Ash-Shu'ara-57: Faakhrajnahum min jannatin waAAuyoonin
Toen verdreven Wij hen van de tuinen en bronnen. (57)

26/Ash-Shu'ara-58: Wakunoozin wamaqamin kareemin
En de schatten en eervolle plaatsen. (58)

26/Ash-Shu'ara-59: Kathalika waawrathnaha banee isra-eela
Zo was het; en Wij deden de Kinderen van Israël het erven. (59)

26/Ash-Shu'ara-60: FaatbaAAoohum mushriqeena
Toen achtervolgden zij hen bij zonsopgang. (60)

26/Ash-Shu'ara-61: Falamma taraa aljamAAani qala as-habu moosa inna lamudrakoona
En toen de twee groepen elkaar zagen, zeiden de metgezellen van Môesa: "Voorwaar, wij worden zeker bereikt!" (61)

26/Ash-Shu'ara-62: Qala kalla inna maAAiya rabbee sayahdeeni
Hij (Môesa) zei: "Zeker niet voorwaar, mijn Heer is met mij, Hij zal mij lieden." (62)

26/Ash-Shu'ara-63: Faawhayna ila moosa ani idrib biAAasaka albahra fainfalaqa fakana kullu firqin kaalttawdi alAAatheemi
Toen openbaarden Wij aan Môesa: "Sla de zee met jouw staf." Toen spleet de zee en elk gedeelte was als een geweldige berg. (63)

26/Ash-Shu'ara-64: Waazlafna thamma al-akhareena
En Wij deden de anderen daar dichtbij komen. (64)

26/Ash-Shu'ara-65: Waanjayna moosa waman maAAahu ajmaAAeena
En wij redden Môesa en allen die bij hem waren. (65)

26/Ash-Shu'ara-66: Thumma aghraqna al-akhareena
Vervolgens verdronken Wij de anderen. (66)

26/Ash-Shu'ara-67: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (67)

26/Ash-Shu'ara-68: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige. (68)

26/Ash-Shu'ara-69: Waotlu AAalayhim nabaa ibraheema
En lees hun de geschiedenis van Ibrâhîm voor. (69)

26/Ash-Shu'ara-70: Ith qala li-abeehi waqawmihi ma taAAbudoona
(Gedenk) toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: "Wat aanbidden jullie?" (70)

26/Ash-Shu'ara-71: Qaloo naAAbudu asnaman fanathallu laha AAakifeena
Zij zeiden: "Wij aanbidden afgoden en wij zullen hen blijven aanbidden." (71)

26/Ash-Shu'ara-72: Qala hal yasmaAAoonakum ith tadAAoona
Hij (Ibrâhîm) zei: "Horen zij jullie, wanneer jullie hen aanroepen? (72)

26/Ash-Shu'ara-73: Aw yanfaAAoonakum aw yadurroona
Of brengen zij jullie voordeel of berokkenen zij jullie nadeel? (73)

26/Ash-Shu'ara-74: Qaloo bal wajadna abaana kathalika yafAAaloona
Zij zeiden. "Wij vonden dat zelfs onze vaderen zo deden." (74)

26/Ash-Shu'ara-75: Qala afaraaytum ma kuntum taAAbudoona
Hij (Ibrâhîm) zei: "Hebben jullie dain gezien wat jullie plegen te aanbidden? (75)

26/Ash-Shu'ara-76: Antum waabaokumu al-aqdamoona
Jullie en jullie vaderen die voorafgingen? (76)

26/Ash-Shu'ara-77: Fa-innahum AAaduwwun lee illa rabba alAAalameena
Voorwaar, zij zijn een vijand voor mij, (ik aanbid niemand) behalve de Heer der Werelden. (77)

26/Ash-Shu'ara-78: Allathee khalaqanee fahuwa yahdeeni
Degene Die mij geschapen heeft, Hij leidt mij. (78)

26/Ash-Shu'ara-79: Waallathee huwa yutAAimunee wayasqeeni
En Hij is Degene Die mij voedt en Die mij te drinken geeft. (79)

26/Ash-Shu'ara-80: Wa-itha maridtu fahuwa yashfeeni
En wanneer ik ziek ben, is Hij het Die mij geneest. (80)

26/Ash-Shu'ara-81: Waallathee yumeetunee thumma yuhyeeni
Degene Die mij doet sterven en mi vervolgens doet leven. (81)

26/Ash-Shu'ara-82: Waallathee atmaAAu an yaghfira lee khatee-atee yawma alddeeni
En Degene van Wie ik hevig verlang dat Hij mijn zonden zal vergeven op de Dag des Oordeels. (82)

26/Ash-Shu'ara-83: Rabbi hab lee hukman waalhiqnee bialssaliheena
Mijn Heer, schenk mij wijsheid en verenig mij met de rechtschapenen. (83)

26/Ash-Shu'ara-84: WaijAAal lee lisana sidqin fee al-akhireena
En maak mijn naam vermaard onder de lateren. (84)

26/Ash-Shu'ara-85: WaijAAalnee min warathati jannati alnnaAAeemi
En maak mij één van de erfgenamen van de Tuin van de gelukzaligheid (het Paradijs). (85)

26/Ash-Shu'ara-86: Waighfir li-abee innahu kana mina alddalleena
En vergeef mijn vader, waal bij behoorde tot de dwalenden. (86)

26/Ash-Shu'ara-87: Wala tukhzinee yawma yubAAathoona
En verneder mij niet op de Dag waarop er wordt opgewekt. (87)

26/Ash-Shu'ara-88: Yawma la yanfaAAu malun wala banoona
Op de Dag, waarop rijkdom en zonen niet zullen baten. (88)

26/Ash-Shu'ara-89: Illa man ata Allaha biqalbin saleemin
Alleen bij (zal gebaat zijn), die naar Allah komt met een zuiver hart (89)

26/Ash-Shu'ara-90: Waozlifati aljannatu lilmuttaqeena
En de Tuin wordt dichtbij de Moettaqôen gebracht. (90)

26/Ash-Shu'ara-91: Waburrizati aljaheemu lilghaweena
En Djahîm (de Hel) wordt tentoongesteld aan de dwalenden. (91)

26/Ash-Shu'ara-92: Waqeela lahum ayna ma kuntum taAAbudoona
En tot hen wordt gezegd: "Waar is het, wat jullie plachten te aanbidden? (92)

26/Ash-Shu'ara-93: Min dooni Allahi hal yansuroonakum aw yantasiroona
Naast Allah? Kunnen zij jullie helpen of zichzelf helpen? (93)

26/Ash-Shu'ara-94: Fakubkiboo feeha hum waalghawoona
Dan worden zij hals over kop daarin geslingerd, zij en de dwalenden. (94)

26/Ash-Shu'ara-95: Wajunoodu ibleesa ajmaAAoona
En de troepen van Iblîs (de Satan), allemaal. (95)

26/Ash-Shu'ara-96: Qaloo wahum feeha yakhtasimoona
Zij zeggen, terwijl zij met elkaar redetwisten: (96)

26/Ash-Shu'ara-97: TaAllahi in kunna lafee dalalin mubeenin
"Bij Allah, wij verkeerden zeker in een duidelijke dwaling. (97)

26/Ash-Shu'ara-98: Ith nusawweekum birabbi alAAalameena
Dat wij jullie (de afgoden) gelijkstelden met de Heer der Werelden. (98)

26/Ash-Shu'ara-99: Wama adallana illa almujrimoona
En alleen de misdadigers hebben ons doen afdwalen. (99)

26/Ash-Shu'ara-100: Fama lana min shafiAAeena
En wij hebben geen voorsprekers, (100)

26/Ash-Shu'ara-101: Wala sadeeqin hameemin
En geen boezemvriend. (101)

26/Ash-Shu'ara-102: Falaw anna lana karratan fanakoona mina almu/mineena
Was er voor ons maar een weg terug, dan zouden wij tot de gelovigen behoren." (102)

26/Ash-Shu'ara-103: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn ongelovigen. (103)

26/Ash-Shu'ara-104: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige. (104)

26/Ash-Shu'ara-105: Kaththabat qawmu noohin almursaleena
Het volk van Nôeh loochende de Boodschappers. (105)

26/Ash-Shu'ara-106: Ith qala lahum akhoohum noohun ala tattaqoona
(Gedenk) toen hun broeder Nôeh tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet? (106)

26/Ash-Shu'ara-107: Innee lakum rasoolun ameenun
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper. (107)

26/Ash-Shu'ara-108: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. (108)

26/Ash-Shu'ara-109: Wama as-alukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
Ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden. (109)

26/Ash-Shu'ara-110: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. (110)

26/Ash-Shu'ara-111: Qaloo anu/minu laka waittabaAAaka al-arthaloona
Zij zeiden: "Zouden wij jou volgen, terwijl de meest nederigen jou volgen?" (111)

26/Ash-Shu'ara-112: Qala wama AAilmee bima kanoo yaAAmaloona
Hij (Nôeh) zei: "En ik heb geen kennis over wat zij deden. (112)

26/Ash-Shu'ara-113: In hisabuhum illa AAala rabbee law tashAAuroona
Hun afrekening is slechts bij mijn Heer, als jullie het maar zouden beseffen. (113)

26/Ash-Shu'ara-114: Wama ana bitaridi almu/mineena
Ik zal de gelovigen zeker niet wegjagen. (114)

26/Ash-Shu'ara-115: In ana illa natheerun mubeenun
Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer." (115)

26/Ash-Shu'ara-116: Qaloo la-in lam tantahi ya noohu latakoonanna mina almarjoomeena
Zij zeiden: "Als jij er niet mee ophoudt, O Nôeh, dan behoor jij tot degenen die gestenigd worden!" (116)

26/Ash-Shu'ara-117: Qala rabbi inna qawmee kaththabooni
Hij (Nôeh) zei: "Mijn Heer, voorwaar mijn volk loochent mij. (117)

26/Ash-Shu'ara-118: Faiftah baynee wabaynahum fathan wanajjinee waman maAAiya mina almu/mineena
Spreek daarom een oordeel uit tussen mij en hen. En red mij en de gelovigen die met mij zijn." (118)

26/Ash-Shu'ara-119: Faanjaynahu waman maAAahu fee alfulki almashhooni
Toen redden Wij hem en degenen die met hem in het beladen schip waren. (119)

26/Ash-Shu'ara-120: Thumma aghraqna baAAdu albaqeena
En vervolgens verdronken Wij degenen die achterbleven (in de zondvloed). (120)

26/Ash-Shu'ara-121: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (121)

26/Ash-Shu'ara-122: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige. (122)

26/Ash-Shu'ara-123: Kaththabat AAadun almursaleena
Het volk van de 'Âd loochende de Boodschappers. (123)

26/Ash-Shu'ara-124: Ith qala lahum akhoohum hoodun ala tattaqoona
(Gedenk) toen hun broeder Hôed tot hen zei: "Vrezen jullie Allah niet? (124)

26/Ash-Shu'ara-125: Innee lakum rasoolun ameenun
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper. (125)

26/Ash-Shu'ara-126: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. (126)

26/Ash-Shu'ara-127: Wama as-alukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden. (127)

26/Ash-Shu'ara-128: Atabnoona bikulli reeAAin ayatan taAAbathoona
Zouden jullie op elke heuvel een gebouw bouwen om jullie te vermaken? (128)

26/Ash-Shu'ara-129: Watattakhithoona masaniAAa laAAallakum takhludoona
En bouwen jullie paleizen in de hoop dat jullie eeuwig leven? (129)

26/Ash-Shu'ara-130: Wa-itha batashtum batashtum jabbareena
En als jullie toeslaan, slaan jullie toe als geweldenaars. (130)

26/Ash-Shu'ara-131: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. (131)

26/Ash-Shu'ara-132: Waittaqoo allathee amaddakum bima taAAlamoona
En vrom Hem Die jullie dat geschonken heeft waarover jullie weten. (132)

26/Ash-Shu'ara-133: Amaddakum bi-anAAamin wabaneena
En Hij Die jullie vee en zonen schenkt. (133)

26/Ash-Shu'ara-134: Wajannatin waAAuyoonin
En tuinen en bronnen. (134)

26/Ash-Shu'ara-135: Innee akhafu AAalaykum AAathaba yawmin AAatheemin
Voorwaar, ik vrees voor jullie een bestraffing op de geweldige Dag." (135)

26/Ash-Shu'ara-136: Qaloo sawaon AAalayna awaAAathta am lam takun mina alwaAAitheena
Zij zeiden: "Voor ons is het hetzelfde of jij ons waarschuwt of dat jij niet tot de waarschuwers behoort. (136)

26/Ash-Shu'ara-137: In hatha illa khuluqu al-awwaleena
Dit is slechts een gewoonte van de vroegeren. (137)

26/Ash-Shu'ara-138: Wama nahnu bimuAAaththabeena
En wij zullen niet behoren tot hen die gestraft worden." (138)

26/Ash-Shu'ara-139: Fakaththaboohu faahlaknahum inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Maar zij loochenden hem, dus vernietigden Wij hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen waren gew gelovigen. (139)

26/Ash-Shu'ara-140: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige. (140)

26/Ash-Shu'ara-141: Kaththabat thamoodu almursaleena
Het volk van de Tsamôed loochende de Boodschappers. (141)

26/Ash-Shu'ara-142: Ith qala lahum akhoohum salihun ala tattaqoona
(Gedenk) toen hun broeder Shâlih tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet? (142)

26/Ash-Shu'ara-143: Innee lakum rasoolun ameenun
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper. (143)

26/Ash-Shu'ara-144: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. (144)

26/Ash-Shu'ara-145: Wama as-alukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden. (145)

26/Ash-Shu'ara-146: Atutrakoona fee ma hahuna amineena
Zullen jullie in veiligheid gelaten worden temidden van wat hier is? (146)

26/Ash-Shu'ara-147: Fee jannatin waAAuyoonin
Temidden van tuinen en bronnen. (147)

26/Ash-Shu'ara-148: WazurooAAin wanakhlin talAAuha hadeemun
En akkerland en dadelpalmen met tere trossen. (148)

26/Ash-Shu'ara-149: Watanhitoona mina aljibali buyootan fariheena
En jullie houwen vaardig huizen uit in de bergen. (149)

26/Ash-Shu'ara-150: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest dan Allah en gehoorzaamt mij. (150)

26/Ash-Shu'ara-151: Wala tuteeAAoo amra almusrifeena
En geeft geen gehoor aan het bevel van de buitensporigen. (151)

26/Ash-Shu'ara-152: Allatheena yufsidoona fee al-ardi wala yuslihoona
Degenen die verderf zaaien op de aarde en zich niet beteren." (152)

26/Ash-Shu'ara-153: Qaloo innama anta mina almusahhareena
Zij zeiden: "Voorwaar, jij behoort tot de betoverden. (153)

26/Ash-Shu'ara-154: Ma anta illa basharun mithluna fa/ti bi-ayatin in kunta mina alssadiqeena
Jij bent slechts een mens zoals wij. Breng daarom een Teken als jij tot de waarachtigen behoort." (154)

26/Ash-Shu'ara-155: Qala hathihi naqatun laha shirbun walakum shirbu yawmin maAAloomin
Hij (Shâlih) zei: "Dit is een vrouwtjeskameel, zij heeft recht om te drinken en jullie hebben recht om te drinken, (ieder) op een vastgestelde dag. (155)

26/Ash-Shu'ara-156: Wala tamassooha bisoo-in faya/khuthakum AAathabu yawmin AAatheemin
En treft haar niet met kwaad, want dan zal de straf van een Geweldige Dag jullie treffen. (156)

26/Ash-Shu'ara-157: FaAAaqarooha faasbahoo nadimeena
Toen slachtten zij haar, daarna werden zij berouwvollen. (157)

26/Ash-Shu'ara-158: Faakhathahumu alAAathabu inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Toen trof de bestraffing hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (158)

26/Ash-Shu'ara-159: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige. (159)

26/Ash-Shu'ara-160: Kaththabat qawmu lootin almursaleena
Het volk van Lôeth loochende de Boodschappers. (160)

26/Ash-Shu'ara-161: Ith qala lahum akhoohum lootun ala tattaqoona
(Gedenk) toen hun broeder Lôeth tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet? (161)

26/Ash-Shu'ara-162: Innee lakum rasoolun ameenun
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper. (162)

26/Ash-Shu'ara-163: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. (163)

26/Ash-Shu'ara-164: Wama as-alukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden. (164)

26/Ash-Shu'ara-165: Ata/toona alththukrana mina alAAalameena
Waarom benaderen jullie van de wereldbcwoners de mannen? (165)

26/Ash-Shu'ara-166: Watatharoona ma khalaqa lakum rabbukum min azwajikum bal antum qawmun AAadoona
En verlaten jullie hen die jullie Heer als echtgenotes geschapen heeft? Jullie zijn beslist een overtredend volk!" (166)

26/Ash-Shu'ara-167: Qaloo la-in lam tantahi ya lootu latakoonanna mina almukhrajeena
Zij zeiden: "O Lôeth, als jij er niet mee ophoudt, behoor jij tot de verdrevenen." (167)

26/Ash-Shu'ara-168: Qala innee liAAamalikum mina alqaleena
Hij in zei: "Voorwaar, ik behoor tot hen die jullie daden verachten. (168)

26/Ash-Shu'ara-169: Rabbi najjinee waahlee mimma yaAAmaloona
Mijn Heer, red mij en mijn familie van wat zij doen." (169)

26/Ash-Shu'ara-170: Fanajjaynahu waahlahu ajmaAAeena
En Wij hebben hem en zijn familie allen gered. (170)

26/Ash-Shu'ara-171: Illa AAajoozan fee alghabireena
Behalve een oude vrouw onder de achterblijvers. (171)

26/Ash-Shu'ara-172: Thumma dammarna al-akhareena
Toen vernietigden Wij de anderen. (172)

26/Ash-Shu'ara-173: Waamtarna AAalayhim mataran fasaa mataru almunthareena
En Wij deden een (vulkanische) regen op hen neerstromen, hoe slecht was de regen voor de gewaarschuwden! (173)

26/Ash-Shu'ara-174: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (174)

26/Ash-Shu'ara-175: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad), is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige. (175)

26/Ash-Shu'ara-176: Kaththaba as-habu al-aykati almursaleena
De bewoners van Aikah loochenden de Boodschappers. (176)

26/Ash-Shu'ara-177: Ith qala lahum shuAAaybun ala tattaqoona
(Gedenk) toen Sjoe'aib tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet? (177)

26/Ash-Shu'ara-178: Innee lakum rasoolun ameenun
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper. (178)

26/Ash-Shu'ara-179: Faittaqoo Allaha waateeAAooni
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. (179)

26/Ash-Shu'ara-180: Wama as-alukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust slechts bij de Heer der Werelden. (180)

26/Ash-Shu'ara-181: Awfoo alkayla wala takoonoo mina almukhsireena
En geeft de volle maat een behoort niet tot hen die tekort doen. (181)

26/Ash-Shu'ara-182: Wazinoo bialqistasi almustaqeemi
En weegt met juiste weegschalen. (182)

26/Ash-Shu'ara-183: Wala tabkhasoo alnnasa ashyaahum wala taAAthaw fee al-ardi mufsideena
En benadeelt niet de mensen in hun zaken en verricht geen kwaad op aarde, als verderfzaaiers. (183)

26/Ash-Shu'ara-184: Waittaqoo allathee khalaqakum waaljibillata al-awwaleena
En vreest Degene Die jullie en de vroegere generaties geschapen heeft." (184)

26/Ash-Shu'ara-185: Qaloo innama anta mina almusahhareena
Zij zeiden: "Voorwaar, jij behoort slechts tot de betoverden. (185)

26/Ash-Shu'ara-186: Wama anta illa basharun mithluna wa-in nathunnuka lamina alkathibeena
En jij bent slechts een mens als wij ein wij vinden dat jij zeker tot de leugenaars behoort. (186)

26/Ash-Shu'ara-187: Faasqit AAalayna kisafan mina alssama-i in kunta mina alssadiqeena
Laat dan eens een stuk van de hemel op ons vallen, als jij tot de waarachtigen behoort." (187)

26/Ash-Shu'ara-188: Qala rabbee aAAlamu bima taAAmaloona
Hij zei: "Mijn Heer weet het beste wat jullie doen." (188)

26/Ash-Shu'ara-189: Fakaththaboohu faakhathahum AAathabu yawmi alththullati innahu kana AAathaba yawmin AAatheemin
Maar zij loochenden hem, waarop een bestraffing hen trofop een zwaarbewolkte dag. Voorwaar, het was een bestraffing van een geweldige dag. (189)

26/Ash-Shu'ara-190: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van ben zijn geen gelovigen. (190)

26/Ash-Shu'ara-191: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige. (191)

26/Ash-Shu'ara-192: Wa-innahu latanzeelu rabbi alAAalameena
En voorwaar, hij (de Koran) is zeker een neerzending van de Heer der Werelden. (192)

26/Ash-Shu'ara-193: Nazala bihi alrroohu al-ameenu
Met hem (de Koran) daalde de getrouwe Geest (Djibrîl) neer. (193)

26/Ash-Shu'ara-194: AAala qalbika litakoona mina almunthireena
Op jouw hart (O Moehammad), opdat jij tot de waarschuwers behoort. (194)

26/Ash-Shu'ara-195: Bilisanin AAarabiyyin mubeenin
In een duidelijke Arabische taal. (195)

26/Ash-Shu'ara-196: Wa-innahu lafee zuburi al-awwaleena
En voorwaar, hij (de Koran) is zeker (aangekondigd) in de Schriften van de vroegeren. (196)

26/Ash-Shu'ara-197: Awa lam yakun lahum ayatan an yaAAlamahu AAulamao banee isra-eela
Is het voor hen dan geen teken dat de geleerden van de Kinderen van Israël hem kennen? (197)

26/Ash-Shu'ara-198: Walaw nazzalnahu AAala baAAdi al-aAAjameena
En als Wij hem am de niet-Arabieren hadden doen neerdalen. (198)

26/Ash-Shu'ara-199: Faqaraahu AAalayhim ma kanoo bihi mu/mineena
(En als) hij hem dan aan ben voorgedragen had, dan hadden zij er niet in geloofd. (199)

26/Ash-Shu'ara-200: Kathalika salaknahu fee quloobi almujrimeena
Op deze wijze deden Wij hem binnendringen in de barten van de misdadigers. (200)

26/Ash-Shu'ara-201: La yu/minoona bihi hatta yarawoo alAAathaba al-aleema
Zij zullen er niet in geloven totdat zij de pijnlijke bestraffing zien. (201)

26/Ash-Shu'ara-202: Faya/tiyahum baghtatan wahum la yashAAuroona
Die plotseling tot ben zal komen, terwijl zij het niet beseffen. (202)

26/Ash-Shu'ara-203: Fayaqooloo hal nahnu muntharoona
Dan zeggen zij: "Krijgen wij uitstel?" (203)

26/Ash-Shu'ara-204: AfabiAAathabina yastaAAjiloona
Vragen zij dan dat Onze bestraffing bespoedigd wordt? (204)

26/Ash-Shu'ara-205: Afaraayta in mattaAAnahum sineena
Wat denk jij dan, als Wij hun (enige) jaren laten genieten? (205)

26/Ash-Shu'ara-206: Thumma jaahum ma kanoo yooAAadoona
En daarop tot hen komt wat beloofd was? (206)

26/Ash-Shu'ara-207: Ma aghna AAanhum ma kanoo yumattaAAoona
Het zal hun niet baten, wat hun aan genot gegeven was. (207)

26/Ash-Shu'ara-208: Wama ahlakna min qaryatin illa laha munthiroona
En Wij hebben geen stad vernietigd zonder dat er voor haar waarschuwers waren geweest. (208)

26/Ash-Shu'ara-209: Thikra wama kunna thalimeena
Als een waarschuwing: en Wij weren geen onrechtvaardigen. (209)

26/Ash-Shu'ara-210: Wama tanazzalat bihi alshshayateenu
En hij (de Koran) is niet door de Satans neergedaald. (210)

26/Ash-Shu'ara-211: Wama yanbaghee lahum wama yastateeAAoona
Het past hun niet en zij zijn er niet toe in staat. (211)

26/Ash-Shu'ara-212: Innahum AAani alssamAAi lamaAAzooloona
Voorwaar, van het horen (ervan) zijn zij zeker buitengesloten. (212)

26/Ash-Shu'ara-213: Fala tadAAu maAAa Allahi ilahan akhara fatakoona mina almuAAaththabeena
Roept dus geen andere goden naast Allah aan, anders zal jij tot de bestraften behoren. (213)

26/Ash-Shu'ara-214: Waanthir AAasheerataka al-aqrabeena
En waarschuw jouw naaste familieleden. (214)

26/Ash-Shu'ara-215: Waikhfid janahaka limani ittabaAAaka mina almu/mineena
En wees bescheiden eva nederig tegenover de gelovigen die jou volgen. (215)

26/Ash-Shu'ara-216: Fa-in AAasawka faqul innee baree-on mimma taAAmaloona
En als zij jou dan ongehoorzam zijn, zeg dan: "Ik ben onschuldig aan wat jullie doen." (216)

26/Ash-Shu'ara-217: Watawakkal AAala alAAazeezi alrraheemi
En vertrouw op de Almachtige, de Meest Barmhartige. (217)

26/Ash-Shu'ara-218: Allathee yaraka heena taqoomu
Degene Die jou ziet als jij staat (te bidden). (218)

26/Ash-Shu'ara-219: Wataqallubaka fee alssajideena
En jouw bewegingen (ziet) onder de knielenden. (219)

26/Ash-Shu'ara-220: Innahu huwa alssameeAAu alAAaleemu
Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende. (220)

26/Ash-Shu'ara-221: Hal onabbi-okum AAala man tanazzalu alshshayateenu
Zal ik jou vertellen tot wie de Satans neerdalen? (221)

26/Ash-Shu'ara-222: Tanazzalu AAala kulli affakin atheemin
Zij dalen neer tot elke zondige leugenaar. (222)

26/Ash-Shu'ara-223: Yulqoona alssamAAa waaktharuhum kathiboona
Zij luisteren nam het gesprokene en de meesten van hen zijn leugenaars. (223)

26/Ash-Shu'ara-224: WaalshshuAAarao yattabiAAuhumu alghawoona
En de dichters; de dwalenden volgen hen. (224)

26/Ash-Shu'ara-225: Alam tara annahum fee kulli wadin yaheemoona
Zie jij niet dat zij rusteloos ronddwalen in iedere vallei? (225)

26/Ash-Shu'ara-226: Waannahum yaqooloona ma la yafAAaloona
En dat zij zeker zeggen wat zij niet doen? (226)

26/Ash-Shu'ara-227: Illa allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati wathakaroo Allaha katheeran waintasaroo min baAAdi ma thulimoo wasayaAAlamu allatheena thalamoo ayya munqalabin yanqaliboona
Behalve degenen die geloven en goede daden verrichten en Allah vaak gedenken. En zij overwinnen nadat hun onrecht is aangedaan. En degenen die onrecht pleegden zullen spoedig weten tot welke plaats van terugkeer zij zullen terugkeren! (227)